Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.
De voorgeschiedenis
In juni 1941 begon de bezetter zich voorzichtig voor te bereiden om de Belgische klokken op te eisen. Eigenaardig genoeg zagen de Belgen geen onmiddellijk gevaar. Zij waren overtuigd dat de moderne oorlogsvoering weinig behoefte had aan grote hoeveelheden brons. Men vergat dat het tin in de bronslegering wel belangrijk was voor allerlei onderdelen van motoren en kanonnen. Tin kon eenvoudig uit brons worden gehaald.
Op 21 oktober 1941 verscheen het opeisbevel in het Verordnungsblatt. Kardinaal Van Roey had verschillende vergeefse pogingen ondernomen om het onheil af te wenden, maar kon alleen akte nemen van de beslissing. Hij dacht dat de pastoors zich niet al te zeer zouden verzetten, al voorzag hij hier en daar enige herrie. Herrie kwam er. Mede om die te vermijden liet de inbeslagneming op zich wachten. Generaal Alexander von Falkenhausen, de Duitse militaire bevelhebber, geen nazi, achtte rust en orde erg belangrijk. Anderzijds trachtte de kardinaal samen met Rome de zaak op de lange baan te schuiven en uitzonderingen te bedingen.
Het uitstel was voorlopig. Berlijn was onverbiddelijk. De Duitse metaalnood was na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 zo groot dat men zich niet meer stoorde aan de Conventie van Den Haag uit 1907, die het gebruik verbood van goederen van de eredienst voor oorlogsdoeleinden. Vanaf april 1943 begon men klokken uit de torens te halen.
De inbeslagneming in Leefdaal
De Belgische bevolking leek ogenschijnlijk eerder gelaten toe te kijken. Hoewel. In Leefdaal bijvoorbeeld was de reactie van pastoor De Schutter hevig. Hij stelde voor om de klokken te verbergen tussen de kerkfunderingen. Verschillende parochianen trachtten hem van dit plan te doen afzien. Het leek hun uiterst gevaarlijk. Reacties van de bezetter waren bijna onvermijdelijk. Men vreesde voor talrijke aanhoudingen. Bovendien was het wegbergen een lastige karwei dat veel vrijwillige mankracht zou vergen. Pastoor De Schutter gaf toe ‘met tranen in de ogen’. Het beslissende argument bleek dat koster René Stuyck evenzeer zou worden aangehouden. Hij was een familievader en kostwinner en mocht als dusdanig niet in gevaar worden gebracht.
Op 9 januari 1944 haalde de onderneming Nicolas Van Campenhout uit Machelen twee klokken uit de toren, een van ongeveer 2030 kg. en een van ongeveer 1030 kg. Zijn manier van werken was weinig deskundig of tactvol. De klokken verdwenen naar Duitsland. De meerderheid van de bevolking baalde.
De zwaarste klok was in 1874 gegoten door Sévérin Van Aerschodt uit Leuven. Zij was mooi: in nissen stonden de twaalf apostelen afgebeeld. Zij was toegewijd aan de heilige Jozef. De tweede klok werd in 1829 gegoten door Andreas Vanden Gheyn en L. Vanden Gheyn-Van Aerschodt. Zij was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.
Na de bevrijding
Op 27 oktober 1945 liet de klokkencommissie van het Ministerie van Onderwijs aan pastoor De Schutter weten dat de Leefdaalse klokken niet waren teruggevonden en dus waarschijnlijk waren gesmolten. Dat was pech. Vele klokken die door de Duitsers waren weggevoerd konden inderdaad worden gerecupereerd.
Meer dan twee jaar later bevestigde het Ministerie van Justitie dat de beide klokken definitief verloren waren. De kerkfabriek mocht een dossier indienen om ze op staatskosten te vervangen. Het werd een administratieve martelgang. De firma François Sergeys uit Leuven kreeg ten slotte de opdracht het werk uit te voeren. De Staat betaalde 198.100 frank. 34.000 frank voor ‘toebehoren’ kwamen ten laste van de parochie. Monseigneur Van den Bosch, bisschop van Matadi, wijdde op 5 februari 1954 de nieuwe klokken die nu nog dienst doen:
- een klok van circa 2030 kg, toon Do’, ter ere van de heilige Jozef, met de vermelding: ‘Door de edelmoedigheid van de bevolking breng ik vrede’. Peter en meter waren graaf en gravin Charles de Liedekerke;
- een klok van circa 1030 kg, toon Mi’, ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Peter was baron Ignace de Viron; meter Virginie Vermylen-Goossens.
De klokkenspijs bestond uit 78 procent rood koper en 22 procent zuivere tin uit Belgisch-Kongo. De nieuwe klokken hebben dezelfde patroonheilige en ongeveer het zelfde gewicht als die welke ze vervangen, maar uiteraard niet dezelfde meters en peters en vooral niet de zelfde toonhoogte.
(Willy Brumagne, 1932-2013)