Petrus Josephus De Keyser en zijn woning

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


IMG_7430Petrus Josephus (Pierre) De Keyser werd in 1857 te Duisburg geboren. Hij kreeg een opleiding als landmeter. De opmeetplannen die hij afleverde waren altijd uiterst verzorgd, pareltjes in hun soort.

De Keyser kwam uit Leefdaal terecht in 1881 als onderwijzer in de katholieke school. De liberale partij had in 1878 nationaal een grote verkiezingsoverwinning behaald. Het ogenblik leek gunstig om haar idealen inzake een lekenstaat te verwezenlijken. Een nieuwe schoolwetgeving verplichtte in 1869 alle gemeenten tenminste één school te bezitten en verbood ze toelagen te verstrekken aan vrije scholen. In de gemeentescholen mochten geen godsdienstlessen worden gegeven, tenzij buiten de lesuren en op uitdrukkelijk verzoek van de ouders, en mochten alleen onderwijzers met een diploma van een rijksnormaalschool worden benoemd. Leefdaal bezat een gemeentelijke (jongens)school, die meisjes aanvaardde.

Anderzijds waarborgde de Belgische grondwet sinds de stichting van het koninkrijk vrijheid van onderwijs. Dat betekende onder meer dat iedereen onderwijs mocht inrichtten. De Belgische bisschoppen gaven onmiddellijk na de goedkeuring van de wet van 1869 aan alle pastoors de opdracht zo nodig een katholieke lagere school op te richten. Pastoor Silvercruys te Leefdaal kweet zich onmiddellijk van zijn taak. Hij opende met de hulp van een Comiteit een nieuwe katholieke jongensschool in een huis op de Mezenstraat. De bestaande zustersschool voor meisjes bleef bestaan als vrije school, maar verloor dus alle overheidssteun.

De schoolstrijd was begonnen. Zoals in vrijwel alle Vlaamse dorpen stortte het gemeentelijk onderwijs te Leefdaal ineen. De vrije katholieke scholen bloeiden. Maar de medaille had een keerzijde. De kosten stegen torenhoog en de gelovigen, met graaf de Liedekerke aan het hoofd, bleken met de jaren minder en minder geneigd de nodige gelden op te hoesten. Wegens geldgebrek bleek de aanstelling van een goede, gediplomeerde onderwijzer voor de jongens stilaan onmogelijk.

Toen kwam De Keyser. Hij bezat geen diploma van een rijksnormaalschool, maar vroeg een minimale wedde: honderd frank per maand, minder dan zijn voorgangers, zij het ruim toch nog het dubbele van het loon van een landarbeider. De Keyser was een jong en zuinig man die tijdens de zomermaanden elke dag te voet van het ouderlijke huis in Duisburg naar Leefdaal en terug liep om huisvestingskosten uit te sparen.

Bij de nationale verkiezingen van 1884 liepen de liberalen een verpletterende nederlaag op. De nieuwe katholieke regering legde het lagere onderwijs opnieuw volledig in handen van de gemeenten, die vrije scholen mochten erkennen of beter aannemen (als gemeenteschool). Onderwijzers zonder officieel diploma mochten opnieuw worden benoemd. Het godsdienstonderwijs werd opnieuw toegelaten.

De katholieke jongensschool te Leefdaal werd opgedoekt en de leerlingen naar de gemeenteschool gestuurd. De zusterschool voor meisjes werd aangenomen. In de gemeenteschool bleef de titularis A.S. De Pauw (hoofd)onderwijzer; P. De Keyser werd hulponderwijzer.

Uit alle beschikbare inlichtingen blijft dat de Keyser een verdienstelijk onderwijzer was. Na het overlijden van De Pauw mocht hij met reden een promotie verwachten. Helaas behoorde hij tot de verkeerde dorpspolitieke partij en Jan Frans Debondt uit Mechelen werd hoofdonderwijzer. Het leidde tijdens de volgende jaren tot een bitse rivaliteit tussen de beide onderwijzers. De Keyser stierf in 1914. Hij zou de teleurgang van Debondt na de Eerste Wereldoorlog niet meer meemaken.

Petrus Josephus De Keyser was in 1892 gehuwd met de twee jaar jongere Maria Honorina De Wandeleer uit een welgestelde Wezembeekse familie. Hij beschikte op dat ogenblik over een ruim inkomen als onderwijzer en landmeter, (later?) aangevuld met commissielonen als verzekeringsagent.

Het echtpaar bouwde onmiddellijk een fraai en statig classicistisch burgerhuis naast het gemeentehuis. De voornaamheid van het gebouw botst met de reputatie van zuinigheid van de beide echtelieden. Maar dit was een belegging, geen courante uitgave.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De Veronabron

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 24 januari 2011 op leefdaal.be. Sinds 2019 is de Veronabron opgenomen in de Inventaris van het bouwkundig erfgoed.


20De Veronabron ontspringt naast de Dorpstraat te Leefdaal, op het voorplein van het huis nummer 283, vlak bij de grens met de vroegere gemeente Bertem. De Verona- of kruiskapel, vroeger een parochiekerk, ligt een honderdtal meter ten zuiden op een heuvel.

De middeleeuwse volksvroomheid heeft het bronwater een wonderbare kracht toegediend. Het zou met name de kwade koorts genezen, de tandpijn verzachten en de angstige kinderen rust bezorgen. Tot de Tweede Wereldoorlog bezochten vele bedevaarders de bron en de kapel op de heuvel. Zij liepen driemaal rond het gebouw of rond het altaar. Onder een losliggende arduinen steen namen zij wat aarde om het te mengen in het voedsel van de zieken of in te nemen met het bronwater. Daarna is de toeloop erg verminderd. Het water is jarenlang gebruikt bij de witloofteelt. Wonderlijk – of misschien niet? – het loof uit de Veronewijk was altijd prima.

De legende vertelt dat Verona, Duitse keizerin en abdis, en dus een heilige vrouw, op weg naar het graf van haar broer te Lembeek aan de Heilige Kruiskerk halt hield. Twee dorstige Duitse pelgrims op doorreis vroegen hun keizerin om water. De heilige liet voor hen de bron ontspringen door eenvoudig haar staf in de grond te steken. De legende is schriftelijk vastgelegd rond het jaar 1500, maar is duidelijk al veel vroeger verteld.

Een gebouwtje beschermt sinds eeuwen de wonderlijke bron. Het huidige monumentje uit 1957 vervangt een ander, dat in 1871 was gemetseld als een lief veldkapelletje. Maar ook dit laatste was al een herbouw. Op een tekening uit het album van Karel van Croij uit 1596 komt al een bouwsel voor. De bron leverde toen meer water dan nu. Het liep langs een sloot naar de nabije Voer.

beeld-veronabron-281x300Het huidige bijna vijftig jaar oude eenvoudige gebouwtje oogt erg modern. Het is opgetrokken uit baksteen, is witgeverfd en heeft een zwevend betonnen dak. In een zijmuur is de naamsteen van de kapel uit 1871 ingewerkt. De open voorzijde geeft zich op een witstenen halfverheven beeldhouwwerk dat gestileerd het verhaal voor van Verona en haar pelgrims oproept.

De ontwerper van het gebouw was architect Michiel Viérin, toen inwoner van Leefdaal, later verhuisd naar Tervuren. Hijzelf heeft het opgetrokken met de hulp van metselaar Guillaume Smets en onderpastoor Paul Kerremans. Smid Jaak Van Herck leverde het smeedwerk. Het bas-reliëf is een werk van beeldhouwer Jan Meert uit Lot, leraar aan het Sint-Lucas en het Sint-Imelda Instituut te Brussel.

Het gebouwtje is ooit verplaatst om een betere toegang tot het achterliggende huis te verzekeren.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


kapel_zanglijster1Ten zuiden van het voetbalveld van Leefdaal, vlak bij de grens tussen de parochies Bertem en Leefdaal, staat een kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Het is een rechthoekige niskapel, opgetrokken in baksteen volledig met cement bezet, en gedekt met een eenvoudig zadeldak. Op de rondboog boven de nis staat geschreven ‘O. L. Vrouw van Lourdes B. V. O.’ en achteraan op een ruitvormige steen ‘Gesticht door J.B. De Wals en D. Van Eycken 1878’.

Het gebouwtje staat in de berm van de Kerstraat die eens de voornaamste verbinding was tussen Sint-Verone en Bertem. Zij is alleen te bereiken langs een aantal treden en is omringd door een halfcirkelvormig muurtje, deels als borstwering en deels als bescherming tegen de omliggende aarde.

In de nis staat een Mariabeeld met een wit kleed, witte sluier, blauwe gordel en een gele roos op elke voet. Voor haar knielt het meisje Bernadette. Het is de typische uitbeelding van de verschijningen in 1858 in het Franse stadje, na de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis door Pius IX in 1854.

De stichters, het echtpaar Jan-Baptist De Wals en Dorothea Van Eycken, behoorden tot gekende Bertemse families. Het is niet duidelijk of zij ooit in Lourdes zijn geweest of alleen getroffen waren door de weerklank van de verschijningen in de grot van Massabielle. Blijkbaar hebben zij ook een stichting opgericht die het voortbestaan van de kapel moest verzekeren.

IMG_0008Vele jaren hebben de families Ectors en Saerens uit Bertem de kapel puik verzorgd. Maar zelfs families hebben niet het eeuwige leven. Na een lange eeuw hebben anderen de taak op zich genomen. Hun inzet kon niet beletten dat het gebouwtje in 1999 door ouderdom en vandalisme in een beklagenswaardige toestand verkeerde.

De ornithologische vereniging, zeg maar de vogelbond, De Zanglijster, vierde in dat jaar zijn veertigste verjaardag. Om het feest een blijvend karakter te verlenen zouden zij het kapelletje herstellen. Dank zij voorzitter Jean Troisfontaine, toenmalig secretaris Roger Houtmeyers, vele andere leden en met enige hulp van het gemeentebestuur gebeurde het wonder. De oude kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes is mooier dan ooit. De feestelijke inwijding gebeurde op 30 april 2000.

De Zanglijster verzekert verder het onderhoud. En zie, vele mensen uit Bertem en Leefdaal komen weer wat verpozing zoeken bij het Mariabeeldje en laten een kaarsje branden.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

In den Heerdt

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


In-den-herdt-bewoners-straatzicht-web-1024x738

Het woonhuis ‘In den Heerdt’ op het dorpsplein te Leefdaal (Dorpstraat 516) is in 1735 gebouwd. Het heeft in het dorp een belangrijke rol gespeeld. In 1440 stond op deze plaats al een bedrijf. Het was een leengoed van de heer van Leefdaal, geen cijnsgoed. De bewoner betaalde tot 1796 geen cijns, een vast bedrag dat jaarlijks aan de dorpsheer moest worden afgedragen. Elke opvolger diende wel een leenverhef, een soort successierecht, te betalen.

De huidige woning hoorde vroeger bij een middelgroot landbedrijf en was eeuwenlang tezelfdertijd een winkel en een herberg met een eigen brouwerij.

Het gebouw is een perfect voorbeeld van wat men de traditionele stijl noemt. Traditioneel wil zeggen dat het gebouwd is met streekeigen zand- en baksteen op de wijze die vroeger bij ons gebruikelijk was. Het hoge, scherpe dak wijst erop dat het huis ooit met stro was gedekt. De zijgevels steken boven het dak uit om de strobedekking tegen uitrafelen te beschermen en het overslaan van een eventuele brand te bemoeilijken. De fraaie afwerking van de geveltoppen met vervlechtingen is buiten niet meer zichtbaar. Het mooie rondboogdeurtje is een bijkomend stijlkenner. De oorspronkelijke kruisramen zijn verdwenen.

den-hert-2011-300x239Traditionele woningen waren, zo goed als vroeger mogelijk was, aangepast aan ons klimaat en vooral aan de behoeften van de bewoners. Het was hun belangrijkste eigenschap, die later onder de invloed van de Franse stijlen verloren ging.

De huidige bewoonster van In de Heerdt heeft, tezamen met haar te vroeg overleden man, het huis prachtig laten restaureren. De grijze cementlaag die sinds het begin van de vorige eeuw alle buitenmuren overdekte is waar mogelijk verdwenen. De oude materialen prijken opnieuw in hun oorspronkelijke pracht: witgrijze zandsteen en oranjerode met hout gebakken baksteen.

Oorspronkelijk waren alle muren gewit, een jaarlijkse karwei die niet meer van onze tijd is. De steen met de oude naam die vroeger op de gevel prijkte is nu ingebouwd in de hall van het huis.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

IMG_0254

De gevelsteen, nu ingemetseld in de hall.

In-den-herdt-bewoners-binnenkoer

Achterkoer met stallingen. De boer heeft speciaal voor de fotograaf zijn zondagse pak aangetrokken.

In-den-herdt-bewoners-straatzicht

Het lot van de klokken van de Sint-Lambertuskerk tijdens de Tweede Wereldoorlog

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


De voorgeschiedenis

In juni 1941 begon de bezetter zich voorzichtig voor te bereiden om de Belgische klokken op te eisen. Eigenaardig genoeg zagen de Belgen geen onmiddellijk gevaar. Zij waren overtuigd dat de moderne oorlogsvoering weinig behoefte had aan grote hoeveelheden brons. Men vergat dat het tin in de bronslegering wel belangrijk was voor allerlei onderdelen van motoren en kanonnen. Tin kon eenvoudig uit brons worden gehaald.

Op 21 oktober 1941 verscheen het opeisbevel in het Verordnungsblatt. Kardinaal Van Roey had verschillende vergeefse pogingen ondernomen om het onheil af te wenden, maar kon alleen akte nemen van de beslissing. Hij dacht dat de pastoors zich niet al te zeer zouden verzetten, al voorzag hij hier en daar enige herrie. Herrie kwam er. Mede om die te vermijden liet de inbeslagneming op zich wachten. Generaal Alexander von Falkenhausen, de Duitse militaire bevelhebber, geen nazi, achtte rust en orde erg belangrijk. Anderzijds trachtte de kardinaal samen met Rome de zaak op de lange baan te schuiven en uitzonderingen te bedingen.

Het uitstel was voorlopig. Berlijn was onverbiddelijk. De Duitse metaalnood was na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 zo groot dat men zich niet meer stoorde aan de Conventie van Den Haag uit 1907, die het gebruik verbood van goederen van de eredienst voor oorlogsdoeleinden. Vanaf april 1943 begon men klokken uit de torens te halen.

De inbeslagneming in Leefdaal

De Belgische bevolking leek ogenschijnlijk eerder gelaten toe te kijken. Hoewel. In Leefdaal bijvoorbeeld was de reactie van pastoor De Schutter hevig. Hij stelde voor om de klokken te verbergen tussen de kerkfunderingen. Verschillende parochianen trachtten hem van dit plan te doen afzien. Het leek hun uiterst gevaarlijk. Reacties van de bezetter waren bijna onvermijdelijk. Men vreesde voor talrijke aanhoudingen. Bovendien was het wegbergen een lastige karwei dat veel vrijwillige mankracht zou vergen. Pastoor De Schutter gaf toe ‘met tranen in de ogen’. Het beslissende argument bleek dat koster René Stuyck evenzeer zou worden aangehouden. Hij was een familievader en kostwinner en mocht als dusdanig niet in gevaar worden gebracht.

Op 9 januari 1944 haalde de onderneming Nicolas Van Campenhout uit Machelen twee klokken uit de toren, een van ongeveer 2030 kg. en een van ongeveer 1030 kg. Zijn manier van werken was weinig deskundig of tactvol. De klokken verdwenen naar Duitsland. De meerderheid van de bevolking baalde.

De zwaarste klok was in 1874 gegoten door Sévérin Van Aerschodt uit Leuven. Zij was mooi: in nissen stonden de twaalf apostelen afgebeeld. Zij was toegewijd aan de heilige Jozef. De tweede klok werd in 1829 gegoten door Andreas Vanden Gheyn en L. Vanden Gheyn-Van Aerschodt. Zij was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

Na de bevrijding

IMG_7377

Op 27 oktober 1945 liet de klokkencommissie van het Ministerie van Onderwijs aan pastoor De Schutter weten dat de Leefdaalse klokken niet waren teruggevonden en dus waarschijnlijk waren gesmolten. Dat was pech. Vele klokken die door de Duitsers waren weggevoerd konden inderdaad worden gerecupereerd.

Meer dan twee jaar later bevestigde het Ministerie van Justitie dat de beide klokken definitief verloren waren. De kerkfabriek mocht een dossier indienen om ze op staatskosten te vervangen. Het werd een administratieve martelgang. De firma François Sergeys uit Leuven kreeg ten slotte de opdracht het werk uit te voeren. De Staat betaalde 198.100 frank. 34.000 frank voor ‘toebehoren’ kwamen ten laste van de parochie. Monseigneur Van den Bosch, bisschop van Matadi, wijdde op 5 februari 1954 de nieuwe klokken die nu nog dienst doen:

  • een klok van circa 2030 kg, toon Do’, ter ere van de heilige Jozef, met de vermelding: ‘Door de edelmoedigheid van de bevolking breng ik vrede’. Peter en meter waren graaf en gravin Charles de Liedekerke;
  • een klok van circa 1030 kg, toon Mi’, ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Peter was baron Ignace de Viron; meter Virginie Vermylen-Goossens.

De klokkenspijs bestond uit 78 procent rood koper en 22 procent zuivere tin uit Belgisch-Kongo. De nieuwe klokken hebben dezelfde patroonheilige en ongeveer het zelfde gewicht als die welke ze vervangen, maar uiteraard niet dezelfde meters en peters en vooral niet de zelfde toonhoogte.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De Augustijnen en hun vroegere hoeve van Bertembos

Wie waren de Augustijnen? Waar kwamen zij vandaan?

De Augustijnen zijn ontstaan uit de Eremieten, een geestelijke orde die zich in de woestijn terugtrok om de ware Christelijke leer te beleven. Het waren bedelmonniken die zo eenvoudig mogelijk leefden en zich vooral om de arme mensen bekommerden.

Rond 1200 vestigde een gemeenschap Augustijnen zich te Heverlee. Later openden zij een onderwijsklooster aan de Vismarkt te Leuven, een voorloper van de universiteit die werd gesticht in 1425.

De priorij van Terbank, opgericht in 1203 door de Brabantse hertog Hendrik I en gebouwd op een grondstuk, buiten de Brusselse poort, van Gosuinus III van Heverlee, werd ook bevolkt door de orde van de Augustijnen.

Bedelen was hun grote specialiteit. Zij hadden natuurlijk onuitputtelijke waarden ter beschikking zoals aflaten, vergeving van zonden, genezing van zieken, een goede plaats in het hiernamaals. Verder konden zij bidden voor gunsten, ongelukkige mensen, om rampen te voorkomen, voor het welzijn van de veestapel en noem maar op. Uit dankbaarheid kregen zij natuurlijk centen en wanneer een goed bemiddelde heer of dame naar het rijk der hemelen werd gestuurd, kon hij of zij op hun sterfbed een aangewezen stukje grond ter vergeving van de zonden of voor goede werken aan de orde overmaken. Tevens bracht hun bedevaartsoord en het verstrekte onderwijs slijk der aarde in de kist van vader-schatbewaarder. Hun patrimonium werd groter en groter, ook te Leuven.

Vroeger was het zo dat op de eigendommen van de allerhoogste Heer, en dus ook op die van de brave paters, geen belastingen konden worden geïnd. Integendeel, de kerkelijke eigenaars hadden recht op de tienden en de huur.

Ten einde de stad- en staatskas niet verder in gevaar te brengen besloot hertog Jan II in het jaar 1306 dat verdere kerkelijke eigendommen te Leuven verboden waren. Zij mochten van dan af enkel nog enkel cijnzen, renten en inkomsten uit bedeltochten aan hun patrimonium toevoegen.

Maar in 1602 kregen ze van de streng katholieke aartshertogen Albrecht en Isabella terug de toelating om onroerende goederen te verwerven.

In opdracht van Pater Prior maakte Rumoldus Wirix, gezworen landmeter te Leuven, tussen 1781 en 1792 een inventaris op van de eigendommen en hun huurders. Hij had 140 kaarten nodig om de 197 percelen te registreren. In Bertem bezaten ze onder andere de Augustijnenhoeve en 86 andere landbouwgrondstukken en eigendommen. De bewuste hoeve stond onder het beheer van de Priorij van Terbank.

1

In 1796 schaft de Franse revolutionairen de orde af. Alle eigendommen worden verkocht voor het welzijn van de Franse schatkist en het financieren van hun oorlogen. De goddelijke vruchten van eeuwenlang paterszweet, goed beheer, geloof, inzet en vrijgevigheid kwamen in de oorlogsmachine van keizer Napoleon terecht. Wereldlijke beleggers verrijkten zich verder met de handel in deze gekoesterde ex-kerkelijke waardevolle goederen.

De Augustijnenhoeve kwam rond 1843 in handen van graaf Cossée de Maulde uit Moubaix, tussen 1850-60 was zij van Markies Oswald du Chasteler enzovoort.

In 1955 werden het pachthof en zijn landerijen aangekocht door Robert De Prins. Sinds 1997 heeft de familie Verschoten-De Prins het pachthof met de uitgestrekte gronden in haar bezit.

De hoeve zelf

Over het prille begin zijn geen geschriften bekend. Wel weten we dat de plaats waar ze nu staat vroeger bebost was. Eikenbos en Bertembos vormden een geheel.

Om een hoeve te starten heb je grond nodig maar in de eerste plaats water, niet alleen voor de boer en zijn gevolg maar voornamelijk voor het vee. Elke boerderij had vee nodig om de melk, het vlees en omdat hun mest onontbeerlijk was voor het bekomen van een goede oogst. Mest betekende in die tijd goud voor de landbouw.

Een drietal bronnen zorgde in het dal Bertembos voor het water; de gerooide bomen, die de vruchtbare leembodem vrijmaakten, werden gebruikt voor de basisconstructie van de gebouwen. Met de aanwezige klei en strooi werden het dak en de muren gedicht. Dit moet, denken wij, rond de jaren 1200-1300 gebeurd zijn.

Op 9 november 1622 werd dit goed aan de Augustijnen overgedragen door Jacques van Blitteszwyck, licentiaat in de rechten, protonotaris en kanunnik van Sint-Hermes te Ronse. Het omvatte toen circa 51 ha grond en bossen in de omgeving van Bertem, Beisem, Winksele, en Erps-Kwerps. Een mooie overdracht, toch was het gebouw aan renovatie toe. De lemen muren waren verouderd en het strooien dak verboden wegens de brandgevaar.

bosDe Augustijnen en hun helpers herbouwden de hele hoeve in haar huidige stenen vierkantsvorm, rooiden verder de bomen en stelden in 1635 Petrus Strobants aan als pachter. De Augustijnenhoeve was ontstaan en de fiere nieuwe pachter moest toezien op de goede werking en de katholieke godsvrucht van zijn gezin en zijn knechten. Als men de kaart en tekening uit het kaartenboek van het Park van Libert de Pape uit 1665 bekijkt, heeft men de indruk dat er zelfs een hofkapel naast de boerderij stond. Doch nergens vind ik daar een beschrijving van terug.

Als pachters vindt men vervolgens: Frans Bulens, Van Hamme, Coopmans, Laurent Peeters, Robert De Prins (boer-eigenaar) en actueel de familie Verschoten-De Prins.

Laurent Peeters was een voortrekker van het Boerenfront kort voor de Tweede Wereldoorlog. Hij was zeer actief bij de melkstaking en in de corporatie tijdens deze oorlog. Geen wonder dat hij vijanden had en zich genoodzaakt zag om een stalen deur en ijzeren smeedwerk voor zijn vensters te laten plaatsen.

4Verdere bijzondere kenmerken van deze vierkantshoeve zijn de twee grote inrijpoorten, een voor de grote schuur en een voor de binnenplaats.

De grote mesthoop in het midden van deze grote binnenplaats is nog steeds in gebruik. De stallen, het woonhuis en de schuur zijn zeer goed gebouwd en beantwoorden aan de noden van dit bedrijf. De berging van de werktuigen, stallen, het woonhuis van de pachter en het verblijf van de meiden en knechten zijn als een geheel samengegoten. Onder de pui van de ingang naar het woongedeelte van de boer bevindt zich het hondenhok zodat de waakhond alle bezoekers kon melden. Boven op het dak prijkt de klok die vroeger het middaguur meldde en aanzette tot het bidden van het angelus. Wanneer je het eiken gebinte van de schuur bekijkt, kom je in volle bewondering voor de vaklui van die tijd, temeer daar ze er in slaagden om met kromme balken rechte stevige daken te bouwen bestand tegen stormwind en noodweer. Een echt kunstwerk.

De gronden van het pachthof bestaan uit weilanden en akkers. De teelten zijn suikerbiet, maïs, tarwe en aardappelen. Vroeger had men er ook een verwerkingsfunctie tot onder meer boter, brood, kaas, bloem, zelfs cider en jenever. Sinds 2005 zijn de koeien verkocht en staan er enkel nog paarden op de boerderij, waaronder het Belgische trekpaard.

Tijdens de strijd voor onze onafhankelijkheid in 1831 bezetten de Hollanders deze hoeve. Zo konden ze over Winksele de IJzerenberg aanvallen waar onze troepen in stelling stonden. Door de komst van de Franse hulptroepen dropen ze zonder slag of stoot af, waarna de vrede in het kasteel van Pellenberg werd getekend.

Als je een van de wandeltochten maakt door onze prachtige Bertemse fauna en flora, bezoek dan dit historisch monument, sta er even stil en voel de geschiedenis die ervan uitstraalt.

(Paul Van Bruystegem)

Foto’s uit de beeldbank van het agentschap Onroerend Erfgoed

Bibliografie

Bronnen

  • Het Kaartboek van de Abdij van Park 1665, E. PERSOONS en H. VAN DER HAEGEN ed., Brussel: Algemeen Rijksarchief, 2000.
  • Het Kaartboek van de Leuvense Augustijnen-Eremieten 1777, E. PERSOONS e.a. ed., Brussel: Algemeen Rijksarchief, 2002.

Werken

  • C. Gats, Gidswerk in verband met de gidscursus regio Dijleland.
  • H. Vannoppen, De geschiedenis van Bertem, Bertem: Uitgave Jos Erven, 1978-1980.
  • J. Verbesselt, Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw (Deel XV), [Pittem]: Koninklijk Geschied- & Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, s.d.

Het Coigehof

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


coige1Het Coigehof ligt in de uiterste noordwestelijke hoek van Leefdaal en dus ook van de gemeente Bertem. Over het ontstaan van het hof weet men erg weinig, tenzij dat het misschien wel meer dan duizend jaar oud is.

Rond de hoeve is een ontginningsgehucht de Coige ontstaan. Over de betekenis van de ietwat vreemde naam is al heel wat geschreven, maar niemand vond een bevredigende oplossing.

Coigehof nov 1907

Het Coigehof in 1907

Het gehucht behoorde eertijds tot het domein van de hertog van Brabant, niet tot dat van de heer van Leefdaal. Toch maakte het altijd deel uit van de Sint-Lambertusparochie van dit dorp.

De Augustijnenpriorij van Groenendaal in het Zoniënwoud verwierf de hoeve en haar tientallen hectare land op het einde van de vijftiende eeuw. Zij vernieuwde de gebouwen grondig in 1734-1738 en vormde het geheel om tot een mooie vierkantshoeve in bak- en zandsteenstijl. Zij behield het hof tot bij haar opheffing in 1784.

Het kwam in 1797 in het bezit van een Brusselse speculant en later van adellijke families.

Het landbouwbedrijf was altijd een van de grootste van Leefdaal. Belangrijke pachtersfamilies leidden het tot 1958. In dat jaar is het hele domein in tientallen delen verkocht. De hoeve en de omliggende hectaren kwamen in het bezit van eigenaars die weinig belangstelling hadden voor de oude gebouwen. Zij aasden op een verkavelingsvergunning om hun bezit om te zetten in een nieuwe woonwijk.

Het opzet is maar gedeeltelijk gelukt en dan nog voor enkele hectaren die verkocht zijn aan de bouwmaatschappij Elk zijn huis uit Tervuren.

Bertem_OudeBertembosstraat_19_2_Augustijnerhoeve_01101973

De Augustijnerhoeve in Bertembos
(bron: beeldbank Onroerend Erfgoed)

Een reeks opeenvolgende bewoners huurden ondertussen de hoevegebouwen. Zij bekommerden er zich meestal weinig om. Deel na deel stortte in, tot alles volkomen onbewoonbaar was. De vroegere machtige hoeve is niet veel meer dan een reusachtige puinhoop.

Gelukkig staat op het gehucht Bertembos nog een zusterhof. Het was eertijds eigendom van de Augustijnenpriorij van Leuven.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Een steenwinning

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


September 2005. Bij het graven van een bouwput aan de Dorpstraat kwam een onderaardse gang aan het licht. Hij was achttien meter lang, ongeveer twee meter hoog en drie meter breed en gegraven in een dikke zandlaag.

Het was geen ontsnappingsmogelijkheid uit het kasteel zoals sommige kranten veronderstelden. Het kasteel ligt aan de overzijde van de Voer. Een gang onder de beek en de vele meters dikke, onvaste slijklaag zou zelfs met de moderne middelen niet eenvoudig zijn. In de tijd van de burchten was het gewoon onmogelijk. Bovendien is nooit in of rond het kasteel enig spoor gevonden van een onderaardse uitgang. Een meer waarschijnlijke uitleg was het bestaan van een schuilplaats tijdens een van de twee wereldoorlogen. Maar niemand, volstrekt niemand van de omwonenden, zelfs indien hun familie al meer dan een eeuw in de omgeving verblijf houdt, heeft ooit iets dergelijks gekend of er ook maar een woord over vernomen.

De waarheid is dat het om een oude steenwinning gaat. De vaststelling berust op het onderzoek door Leuvense geologen en op de kennis van onze ondergrond. Een slordige 45 miljoen jaar geleden overstroomde de zee verschillende malen onze streek. Hij zette telkens metersdikke lagen bezinksel af. De lagen liggen netjes op elkaar, de oudste onderaan, de jongste bovenaan. Een van deze lagen, die men ‘formaties’, noemt was ooit belangrijk voor onze streek. Zij kreeg de naam van de plaats waar zij voor het eerst grondig is bestudeerd: Lede bij Aalst.

De formatie van Lede bestaat uit fijn gelig, zeer kalkrijk zand. Haar belang ligt vooral in het voorkomen van drie tot vijf horizontale kalkzandsteenlagen. De diepstliggende zijn de dikste tot twintig centimeter en de hardste. Deze lagen leveren Lede-steen. Hij is licht grijs en krijgt door verwering een lichtgele tot lichtbruine tint. Men noemt hem nu meestal ‘Balegemse steen’, naar een nog bestaande groeve in de deelgemeente Balegem van Oosterzele in Oost-Vlaanderen.

De formatie van Lede ligt normaal vrij diep. Zij is alleen op sommige plaatsen dicht bij de Voer bereikbaar met de primitieve middelen waarover men vroeger beschikte. Bovendien mocht de bovenliggende bodemlaag, die vooral uit leem bestaat, niet al te dik zijn. Toch is Leefdaal en in het nabije deel van Bertem, ooit massaal Lede-steen ontgonnen. Het economische belang ervan kan moeilijk worden overschat. Het betekende rijkdom voor het dorp en de omgeving.

42127_Pieterskerk

De Sint-Pieterskerk in Leuven
(bron: Wikimedia Commons)

De Gallo-Romeinen gebruikten al Lede-steen in de eerste eeuwen van onze tijdrekening, zoals bij de villa die ten zuiden van de Veronakapel stond. Vanaf het jaar 900 ongeveer werd hij aangewend bij de bouw van de kerken in de Voervallei. Plaatselijk bleven de groeven open tot ongeveer het jaar 1800. Oudere huizen, zoals de hoeve van Coige en enkele huizen rond de kerk zijn nog gedeeltelijk met Lede-steen gebouwd. Het volstaat om rond te kijken om nog andere voorbeelden te vinden. In de bloeiperiode van de groeven is met name te Leuven de Sint-Pieterskerk gedeeltelijk met steen uit Leefdaal opgetrokken, te Brussel het vluchthuis van de abdij van het Park en te Overijse de koningshalle.

De steenwinning gebeurde soms in dagbouw. Op verschillende plaatsen in en rond ons dorp bestaan nog onnatuurlijke bodeminzinkingen die ooit steengroeven waren. Toch gebeurde de ontginning meestal in putten met een doorsnede van twee tot drie meter met onbeklede wanden. Boven de put stond een windas. De steendelver liet zich in de put zakken tot op de plaats van de laag die hij ging uitgraven. Zo ontstonden gangen. Na het verlaten van de winning werd de put opgevuld, maar de gegraven gangen bleven meestal bestaan. De ontdekking in de Dorpstraat was zonder twijfel ooit een deel van een dergelijke ontginningsgang. De haksporen van de steendelver waren nog duidelijk zichtbaar. In de onmiddellijke omgeving zijn trouwens vroeger verschillende dergelijke ontdekkingen gedaan.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Het kapelaanhuis of het huis van het beneficie van Onze Lieve Vrouw – Kerkring 1

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 24 januari 2011 op leefdaal.be.


Bertem_Kerkring_1_RECHTSE_FOTO_01071984

Het kapelaanhuis in 1984 (uit de beeldbank van het agentschap Onroerend Erfgoed)

Op het einde van de achttiende eeuw waaide een nieuwe Franse bouwwijze, de Lodewijk XVI- of classicistische stijl, naar ons over. Sober evenwicht en voorkeur voor rechte lijnen golden als dwingende norm. Deuren en, zo mogelijk, ramen werden in rechthoekige, liefst natuurstenen kaders ingelijst. Versieringen waren uit den boze of moesten als dusdanig te onderscheiden zijn. Het classicisme was een koele stijl, nog benadrukt door de gewitte of gepleisterde gevels. Bij de overgebleven gebouwen is het witsel en/of de pleisterlaag meestal in de loop van de tijd verdwenen, waardoor de warme kleuren van de baksteen het geheel een heel ander aspect geven.

Het classicisme heeft vele sporen nagelaten in het dorp. Een van de oudste voorbeelden is de vroegere kapelaanwoning, Kerkring 1. Gebouwd in de late achttiende eeuw vertoont het de kenmerken van de toenmalige ‘slechte’ tijd. De muren uit houtgebakken steen en het hoge zadeldak, dat misschien aanvankelijk met stro was gedekt, zijn nog herinneringen aan de vroegere streekeigen stijl. De hoge plafonds, de strakke, rechthoekige openingen voor deuren en vensters en de goedkope pleisteren raamomlijstingen en holronde daklijst wijzen al naar de nieuwe mode. De cementen raamomlijstingen zijn nu verdwenen, waardoor de onderzittende zandsteen aan de oppervlakte is gekomen.

De structuur van het gebouw is onregelmatig. Normaal mocht men aan beide zijden van de ingangsdeur twee vensters verwachten en bovenaan vijf vensters. Dit is niet het geval. Het noordelijke deel van het huis is smaller dan het zuidelijke. Toch is de hoofdingang omlijst met arduinsteen en heeft de deur bovenaan een fraaie waaier.

Het huis is flink gerestaureerd door graaf Jacques de Liedekerke en binnen volledig gemoderniseerd tot een luxeverblijf.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Het Schepershuis, Kerkring 4

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be. Sinds 2019 is het Schepershuis opgenomen in de Inventaris van het bouwkundig erfgoed.


Schepershuis1Het Schepershuis, ten noorden van de kerk, is gebouwd rond 1774. Terwijl het woonhuis ‘In den Heerdt’ op het dorpsplein (Dorpstraat 516), dat opgetrokken is in 1735, nog volop tot de plaatselijke traditionele zand- en baksteenstijl behoort, toont het Schepershuis al vele kenmerken van de Lodewijk XV- of rococostijl.

Na 1750 verbeterde de economische toestand ook op het platteland geleidelijk. De welgestelde bovenlaag van de bevolking begon fraaie, grote woonhuizen te bouwen, die beïnvloed waren door de toonaangevende Franse cultuur. De kunststijlen kregen de namen van de regerende Franse vorst. Van 1723 tot 1774 was dat Lodewijk (Louis) XV. Buiten zijn land noemde men de stijl die zijn naam kreeg meestal het rococo. Het was vooral een uiting van een verfijnde levenskunst.

Het Schepershuis bezit nog traditionele kenmerken zoals het gebruik van de plaatselijke zand- en baksteen. De Franse invloed is merkbaar in de evenwichtige structuur en de hoogte van het gebouw en in de mooie ingang met steekboog en brede, diepliggende voegen in de omlijsting. Het geheel is een sierlijk en bevallig compromis tussen oud en nieuw.

Het huis kende een belangwekkende geschiedenis. Het is gebouwd door Thomas Veeckmans, schaapherder van het kasteel, op grond in erfpacht van Catharine-Francoise de Brouchoven, gravin van Bergeyck en barones van Leefdaal. De bewoners van het huis betaalden haar, en later haar opvolgers, een jaarlijkse vergoeding. Zij verviel pas toen het huis in het bezit kwam van graaf Jacques de Liedekerke, een van deze opvolgers.

Gelukkig restaureerde graaf Jacques het vervallen huis grondig. Spijtig genoeg liet hij het verfraaien met witstenen raamomlijstingen en ontblootte hij de muren, die vroeger witgekalkt waren.

Het Schepershuis herbergde vele decennia lang een winkel en een drankgelegenheid met logiesmogelijkheden. De vroegere Waalse bedevaarders naar de H. Hubertus in de parochiekerk maakten elk jaar graag gebruik van de geboden diensten. De Zwitser J. Weiss betaalde rond 1935 zijn logies met een schilderij dat nu de woning versiert van Maria Veeckmans, afstammelinge in rechte lijn van de bouwer van het huis.

(Willy Brumagne, 1932-2013)