De kerken van de Voervallei

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


Berthem Een Panorama Uitg V Pinoy

De kerken van de Voervallei liggen in het beekdal, maar toch ietwat hoger op een helling. Onze voorouders hadden water nodig, uit de Voer of uit putten, die liefst niet te diep waren. Bouwen vlak naast de beek, die regelmatig overstroomde, deden ze liever niet.

Achthonderd jaar geleden, bij het einde van de romaanse tijd, stonden op het grondgebied van de huidige gemeente Bertem in de Voervallei vier parochiekerken, een meer dan nu. Gerangschikt volgens hun bouwdatum waren dit:

  • De Sint-Veronakapel te Leefdaal, eigenlijk een H. Kruiskerk, met een eerste stenen gebouw uit het jaar 900 ongeveer.
  • De Sint-Pietersbandenkerk van Bertem, gebouwd rond het jaar duizend.
  • De verdwenen Sint-Medarduskapel, eveneens in Bertem, die wat jonger moet zijn geweest.
  • De Sint-Lambertuskerk van Leefdaal, opgetrokken in de twaalfde eeuw.

De H. Kruiskerk te Sint-Verona, of beter Vroeienberg, en de Sint-Medarduskapel waren destijds parochiekerken.

Weinig Vlaamse gemeenten kennen een dergelijke rijkdom. In de Voervallei tussen Tervuren en Leuven stonden nog meer oude bedehuizen. Vossem, dat in de geschiedenis nauw verbonden was met Leefdaal, bezit een fraai kerkje uit het einde van de twaalfde eeuw. Ook te Tervuren bevat de huidige grotendeels gotische kerk nog een gedeelte uit de romaanse tijd en te Heverlee, in het domein van Arenberg, staan de fraai gerestaureerde overblijfselen van de vroegere parochiekerk, eveneens romaans van oorsprong. Deze oude kerken bewijzen met zekerheid dat de streek al vroeg in de geschiedenis vrij dicht bevolkt moet zijn geweest.

De Voervallei is rijk aan romaanse kerken. Zij leken oorspronkelijk erg op elkaar. Zelfs nu kan men gemakkelijk hun familietrekken terugvinden. Zij zijn alle gebouwd in de witgrijze kalkzandsteen die men vroeger overvloedig vond in de streek. De steen bevind zich nog op vele plaatsen in de ondergrond. Het uitgraven en bewerken vraagt helaas te veel werk. Kalkzandsteen is nu te duur als bouwmateriaal.

"De Ste Veronika Kapel"

Bovendien zijn alle kerken in de Voervallei gebouwd volgens hetzelfde model. Nemen wij als voorbeeld de oudste, de Sint-Veronakapel. Als wij haar vergelijken met de andere kerken dan zien wij dat de Sint-Pietersbanden te Bertem op dezelfde wijze is opgetrokken. De toren is aan de westzijde tegen het schip geplakt. Het schip heeft drie beuken. De middenbeuk steekt boven de zijbeuken uit en heeft bovenaan aan elke zijde een rij vensters. Het koor bevindt zich aan de oostzijde tegen het schip. Zelfs het deurtje ten zuiden in de koormuur, dat men het paradijspoortje noemt, bestaat nog. De oorspronkelijke ingang bevond zich in de zuidelijke zijbeuk, maar is later overgebracht naar de toren.

De Sint-Lambertuskerken van Heverlee en Leefdaal en de Sint-Pauluskerk van Vossem hadden vroeger hetzelfde uitzicht. Zij zijn in de loop van de tijd zwaar verbouwd.

Misschien denken sommigen dat dit kerkmodel overal bestaat. Niets is minder waar. Er bestaan maar weinig kerken meer met dergelijke kenmerken. Men noemt ze in de kunstgeschiedenis maasromaanse basilieken.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Sint-Lambertuskerk

Lambertus, kerkpatroon van Leefdaal

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


Op-een-kier-...-3639

De patroon van de kerk is de heilige aan wie zij is toegewijd. Hij wordt geacht de kerk en de parochie te beschermen. Te Leefdaal is dat Lambertus, geboren rond 638 als lid van de Merovingische aristocratie. Zijn vader vertrouwde hem toe aan Theodard, bisschop van Tongeren-Maastricht. Toen die rond 670 in de omgeving van Speyer werd vermoord, kozen de clerus en de gelovigen, zoals toen gebruikelijk, Lambertus als zijn opvolger. De koning van Austrasië, het oostelijke koninkrijk dat Rijn-, Maas- en Moezelgebied omvatte, bekrachtigde de verkiezing. Hij beschouwde Lambertus als een belangrijke raadgever. Op die wijze raakte de bisschop verwikkeld in een bittere strijd tussen de Merovingische rijksgroten. Hij moest tussen 675 en 682 de wijk nemen naar de abdij van Stavelot. Daarna kon hij zijn bisschoppelijk ambt hernemen. Opnieuw speelde hij een vooraanstaande rol aan het koninklijke hof. Als bisschop trok hij rond met name in Taxandrië, dat wij nu Kempen noemen, om de resten van het oude heidense geloof te bekampen.

Tenslotte verloor Lambertus het leven in een twist om onroerende bezittingen tussen twee rivaliserende clans. Door een gat in een dak trof een moordenaar de bisschop te Luik met een spies toen hij met uitgestrekte armen op de knieën in gebed lag op het graf van zijn voorganger. Lambertus overleed nog dezelfde dag, 17 september van het jaar 704 of 705. Zijn lichaam werd te Maastricht begraven. Op zijn graf en op de plaats van de moord zouden zich zoveel wonderen hebben voorgedaan dat zijn opvolger Hubertus besloot hem, zoals de meeste toenmalige bisschoppen, als heilige te vereren. Hij liet het gebeente naar Luik overbrengen. Boven het graf bouwde hij een nieuwe basiliek. Het overbrengen van de relieken, de translatie, betekende feitelijk de overdracht van de bisschoppelijke zetel naar deze stad.

De levensbeschrijving van Lambertus, de Vita Landiberti, geschreven in 718, maar alleen gekend uit latere kopieën, zegt dat hij een bescheiden en onthechte man was met een christelijke levenswandel. Helaas staan dergelijke hagiografieën, die voor het priesterbrevier waren bestemd, om vele redenen bloot aan historische kritiek. Zij houden soms onvoldoende rekening met de werkelijkheid. Het missioneringswerk in Taxandrië bijvoorbeeld verdient enige twijfel. Het zou kunnen gaan om een latere toevoeging aan de Vita, bedoeld om sommige eisen inzake grondbezit te wettigen. Zeggen wij nog dat de tekst op taalkundig gebied een stadium van anarchie bereikt waarmede weinig andere heiligenlevens kunnen wedijveren.

Vele kerken zijn aan Lambertus toegewijd; in Vlaams-Brabant een tiental. Meestal worden zij gezien als een eerbetoon van Hubertus aan zijn voorganger. Daarbij verliest men uit het oog dat het patroonschap van sommige kerken in verband zou kunnen worden gebracht met twee belangrijke graven van Leuven, Lambert I met de Baard (977-1015) en Lambert II Balderik (1041-1062). Het moet gezegd dat de graven van Leuven, de latere hertogen van Brabant, vele gronden te Leefdaal bezaten.

Lambertus is in Brabant, in tegenstelling met het prinsbisdom Luik en zelf met Oost-Europa, nooit een echt belangrijke volksheilige geworden. Zijn leven, hoe stichtelijk ook, gaf weinig aanleiding tot treffende attributen of legenden. Inzake populariteit is hij vlug overvleugeld door zijn opvolger Hubertus. Lambertus wordt doorgaans gewoon voorgesteld als bisschop, soms met een open boek of een zwaard. Zijn feestdag wordt gevierd op de verjaardag van zijn overlijden.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

‘De bekering van Hubertus’ van Gaspar De Crayer

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 24 januari 2011 op leefdaal.be.


Op-een-kier-...-3634Gaspar De Crayer (1584-1669) was een belangrijk Zuid-Nederlandse schilder, die te Brussel een plaats van aanzien bekleedde. Zijn productie was omvangrijk, vooral van religieuze stukken. Hij werkte met een groot aantal medewerkers en leerlingen, maar zijn doeken bleven altijd verzorgd van uitvoering.

Zowel inzake compositie als lichtbehandeling en coloriet was Rubens het grote voorbeeld van De Crayer.

Het schilderij van Leefdaal is aangekocht in 1662. Het nieuwe doek was naar de trant van de tijd hoog van formaat. Bij de levering van een nieuwe portiekaltaar in 1669 diende het aangepast.

Het schilderij kende een bewogen geschiedenis. Bij dreigend oorlogsgevaar bracht men het te Leuven in veiligheid. Het onderging talrijke restauraties.

In 1891 dacht de kerkfabriek het te verkopen om de vergroting van de parochiekerk te bekostigen. Het gemeentebestuur kelderde het project, niet uit kunstzin, maar omdat het vreesde mee te moeten opdraaien voor de kosten van de geplande werken.

Gaspar De Crayer heeft de klassieke voorstelling geschilderd van de verschijning van het kruisdragend hert aan Hubertus. De heilige knielt neer met de rechterhand voor de borst. Hij draagt een rode jas, een witte broek, laarzen en een zwaard. In de linkerhand houdt hij een muts met rode veren. Voor hem ligt zijn jachthoorn en staat een groep jachthonden afgebeeld. Achter hem verschijnt de kop van zijn schimmel. Links in de achtergrond verdwijnt een groep jagers met paard en honden.

De voorstelling stemt tot in de details overeen met een analoog doek uit de Sint-Jakobskerk te Leuven dat nu ophangt in de voorlopige kapel aldaar.

Het is bekend dat de legende van de Hubertusbekering is afgeleid van die van de Romeinse soldaat Eustachius en wellicht in oorsprong teruggaat op een voorchristelijk verhaal.

De Crayer was een voortreffelijk schilder, zij het geen geniaal grootmeester zoals Rubens. Het schilderij te Leefdaal bewijst het:

‘Niet de drift van de jacht en het plotse onderbreken hiervan worden beklemtoond; niet de onsteltenis van de jager, niet de wildheid van het woud… maar de pracht van de kledij, de sierlijkheid van het gebaar. Mooi … zijn de dieren, het hert, de honden en het paard; weelderig zijn … de kleuren: rood, goudgeel, zilverwit en bruingroen; warm als herfstkleuren, met een gedempte gloed, naglans van een zomerse felheid en intensiteit, die wij eerder bij Rubens aantreffen.’

‘De kunstenaar dist een mooi en stichtend verhaal op en het verhaal is mooi opgedist. De Crayer heeft ter dege bereikt wat hij wou: het gemoed strelen en door schoonheid behagen.’

(Jos De Maegd)

(Willy Brumagne, 1932-2013)

IMG_4983

‘De bekering van Hubertus’ tijdens een lezing door Willy Brumagne in 2010.

De Sint-Lambertuskerk te Leefdaal

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


Sint-Lambertuskerk

De oudste geschiedenis van de Sint-Lambertuskerk is nauwelijks gekend. Opgravingen die wellicht klaarheid hadden kunnen brengen over zijn oorsprong zijn nooit gebeurd. J. Verbesselt, de auteur van een studie over het Brabantse parochiewezen, meent dat de bevolking de kerk langs de hoofdweg door de Voervallei bouwde in het vierde kwart van de twaalfde eeuw. Dit betekent dat de heren van Leefdaal geen rol hebben gespeeld bij de bouw omdat zij pas in de dertiende eeuw opduiken. De medewerking van de abdij van Affligem is moeilijker uit te sluiten. Zij kreeg het altaar van Leefdaal in het begin van de twaalfde eeuw.

De eerste bekende kerk was een driebeukige kerk van hetzelfde type als de andere kerken in de Voervallei. Ze was kleiner dan de kerk van Bertem en bereikte niet dezelfde architecturale volmaaktheid. Hiervan zijn overgebleven: het onderste torengedeelte, een belangrijk deel van de noordmuur van het schip met de fraaie romaanse toegang die erin staat afgebeeld, het paradijspoortje in de zuidzijde van het koor.

In 1489 staken de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk de kerk in brand. Hoe groot de schade was, is niet bekend. In 1524 werd de toren verhoogd met een klokkenverdieping en een spitse gotische toren. Vlak daarna, in 1542, vernielde een toevallige brand de kerk samen met de nabijgelegen pastorie en een aantal huizen. Vooral het koor en het noordoostelijke deel van het schip moeten hard hebben geleden. De wederopbouw liet wegens de onrustige tijden op zich wachten. Het diepe, laatgotische koor met het schitterende stergewelf is rond 1558 samen met de fraaie renaissancezuil vooraan in het schip opgetrokken.

In de zeventiende eeuw, na het concilie van Trente, lag de klemtoon vooral op de binnenversiering en de meubilering. Toch is toen heel wat aan de toren gewerkt. De stenen wijzerplaat van een uurwerk op de zuidzijde dateert van 1639. De zuidelijke toegang, die was beschermd met een ver vooruitspringend portaal, is in 1645 naar de toren overgeplaatst. Vier jaar later installeerde men er het doksaal. Aan het einde van de eeuw verkeerde de toren in een lamentabele toestand. Hij was getroffen door de bliksem en had een grondige herstelling nodig.

De belangrijkste kerkvernieuwing gebeurde wellicht in het derde kwart van de achttiende eeuw. De zuidmuur van het schip werd tot de grond afgebroken, de noordelijke gedeeltelijk. Beide zijn opnieuw opgetrokken en elk voorzien van drie grote barokvensters. Door de verlenging van de zijbeuken raakte de toren ingebouwd. De oude romaanse lichtbeuk van de middenbeuk verdween. Het hele schip kreeg een groot schuurdak. Over deze belangrijke verbouwing blijven vele vragen.

In de negentiende eeuw verdubbelde de bevolking van de parochie bijna. De toenmalige pastoor wilde bijgevolg een grotere kerk. Het kerkbestuur besloot L. Gife, provinciale architect van Antwerpen, een nieuw plan te laten ontwerpen. Hij leverde een enorm werkstuk af. De bestaande kerk zou, met uitzondering van het koor, volledig worden afgebroken en vervangen door een veel groter gebouw. De as van de kerk zou niet meer volgens de traditionele oost-westlinie, maar noord-zuid verlopen. De hoofdingang zou in het zuiden dicht bij de Dorpstraat liggen. Enig bezwaar was de reusachtige kostprijs. De gemeente zou mee in de kosten moeten delen, maar dit weigerde ze pertinent.

IMG_7377Even werd geopperd om het schilderij van Gaspar De Crayer, ‘De bekering van Hubertus’, te verkopen om met de opbrengst het kerkgebouw te vernieuwen. De gemeenteraad kelderde dit project onmiddellijk. Vervolgens werd de gekende Leuvense architect P. Langerock onder de arm genomen. Na wat geharrewar, waarbij de gemeente telkens halsstarrig weigerde een deel van de kosten te betalen, voorzag de architect uiteindelijk een bescheiden restauratie. Alleen de toren kreeg een flinke beurt. Twee zware steunberen moesten hem stutten en ijzeren ankers hielden hem samen. De ingang en het bovenstaande venster werden neogotisch vernieuwd. Boven de middenbeuk werd een houten tongewelf gespannen. De provinciegouverneur dwong de gemeente uiteindelijk haar deel in de kosten te betalen. Alles eindigde met een fikse ruzie tussen de bouwondernemer en de provinciale technische diensten.

De sterk verbouwde Sint-Lambertuskerk geldt zowat als het buitenbeentje tussen de romaanse bedehuizen van de Voervallei: Bertem, Sint-Verona en Vossem. Toch is zij een harmonisch geheel van de verschillende bouwstijlen die in onze gewesten sinds duizend jaar aan bod kwamen. In 1987 kwam ze op de lijst van de beschermde gebouwen terecht. Weinig dorpskerken uit de omgeving kunnen wedijveren met de rijkdom van haar interieur: een fraai barokhoogaltaar met classicistisch tabernakel, een meesterlijk schilderij van Gaspar De Crayer en een sierlijke rococomeubilering.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Foto’s uit de beeldbank van het agentschap Onroerend Erfgoed

Het Heilig-Hartbeeld op het dorpsplein in Leefdaal

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


IMG_7420De oorsprong van de Heilig-Hartverering ligt wellicht in de Schrift waar het hart staat voor de kern van de persoonlijkheid, voor het diepste innerlijke als bron van gedachten en gevoelens. Het hart van Jezus staat bij de devotie symbool voor zijn liefde. Zij is getekend door de sterk subjectieve visioenen van Margareta Maria Alacoque (1647-1690).

De Sint-Lambertusparochie te Leefdaal heeft decennialang heel wat te maken gehad met de Heilig-Hartverering. Op 30 november 1888 werd een broederschap van het Heilig-Hart opgericht dat op 31 januari 1889 werd vervoegd met het aartsbroederschap te Rome. De Bonden van het Heilig-Hart, zowel van mannen als vrouwen, met hun gezamenlijke maandelijkse communie, bloeiden van 1920 tot 1955, het jaar waarin ze een vlag kregen. Later begon geleidelijk de teruggang.

Op 2 september 1928 wijdde kardinaal Van Roey het Heilig-Hartbeeld in op het kerkplein. Het werd een groot feest met zelfs een duur nachtvuurwerk en een nog duurdere geluidsinstallatie.

Het witgeverfde Christusbeeld is levensgroot en staat op een bol die zweeft op een wolk. Op de bol komen lijdensattributen voor: een kelk, een doornenkroon, een geselroede. Het geheel wordt gedragen door een achthoekige bakstenen sokkel met een arduinen grond- en dekplaat. De Christusfiguur draagt het hart uitwendig op de borst en houdt de armen opengespreid naar het kerkplein toe.

Naar de trant van de tijd is het een vrij traditioneel figuratief beeld. Al te zoeterig is het zeker niet. Het bevindt zich in een ommuurd perkje dat inspringt in het vroegere kerkhof. Uit de oude kerkhofmuur uit 1841 is een stuk gebroken en eerst vervangen door een ijzeren hek dat enkele jaren geleden is vervangen door een bakstenen bloembak. Het beeld is lange tijd overschaduwd geweest door een fraaie linde. Hij is vermoedelijk door kwaadwilligen chemisch gedood. De nieuw geplante boom zal nog lange jaren nodig hebben om zijn voorganger te evenaren.

De Heilig-Hartverering is naar de moderne smaak, die weinig oog heeft voor symbolen, te subjectief, te flauw en houdt te weinig rekening met de sociale dimensie van de godsdienstbeleving.

Een voorontwerp voor de herinrichting van het kerkplein stelt voor de strakke lijn van de kerkhofmuur te herstellen en het Heilig-Hartbeeld elders een plaats te bezorgen. Een eenzame stem pleitte zelfs voor een definitieve verwijdering, zogenaamd wegens de geringe kunstwaarde: een echo van de nefaste beeldenstorm na het tweede Vaticaanse concilie.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Het lot van de klokken van de Sint-Lambertuskerk tijdens de Tweede Wereldoorlog

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


De voorgeschiedenis

In juni 1941 begon de bezetter zich voorzichtig voor te bereiden om de Belgische klokken op te eisen. Eigenaardig genoeg zagen de Belgen geen onmiddellijk gevaar. Zij waren overtuigd dat de moderne oorlogsvoering weinig behoefte had aan grote hoeveelheden brons. Men vergat dat het tin in de bronslegering wel belangrijk was voor allerlei onderdelen van motoren en kanonnen. Tin kon eenvoudig uit brons worden gehaald.

Op 21 oktober 1941 verscheen het opeisbevel in het Verordnungsblatt. Kardinaal Van Roey had verschillende vergeefse pogingen ondernomen om het onheil af te wenden, maar kon alleen akte nemen van de beslissing. Hij dacht dat de pastoors zich niet al te zeer zouden verzetten, al voorzag hij hier en daar enige herrie. Herrie kwam er. Mede om die te vermijden liet de inbeslagneming op zich wachten. Generaal Alexander von Falkenhausen, de Duitse militaire bevelhebber, geen nazi, achtte rust en orde erg belangrijk. Anderzijds trachtte de kardinaal samen met Rome de zaak op de lange baan te schuiven en uitzonderingen te bedingen.

Het uitstel was voorlopig. Berlijn was onverbiddelijk. De Duitse metaalnood was na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 zo groot dat men zich niet meer stoorde aan de Conventie van Den Haag uit 1907, die het gebruik verbood van goederen van de eredienst voor oorlogsdoeleinden. Vanaf april 1943 begon men klokken uit de torens te halen.

De inbeslagneming in Leefdaal

De Belgische bevolking leek ogenschijnlijk eerder gelaten toe te kijken. Hoewel. In Leefdaal bijvoorbeeld was de reactie van pastoor De Schutter hevig. Hij stelde voor om de klokken te verbergen tussen de kerkfunderingen. Verschillende parochianen trachtten hem van dit plan te doen afzien. Het leek hun uiterst gevaarlijk. Reacties van de bezetter waren bijna onvermijdelijk. Men vreesde voor talrijke aanhoudingen. Bovendien was het wegbergen een lastige karwei dat veel vrijwillige mankracht zou vergen. Pastoor De Schutter gaf toe ‘met tranen in de ogen’. Het beslissende argument bleek dat koster René Stuyck evenzeer zou worden aangehouden. Hij was een familievader en kostwinner en mocht als dusdanig niet in gevaar worden gebracht.

Op 9 januari 1944 haalde de onderneming Nicolas Van Campenhout uit Machelen twee klokken uit de toren, een van ongeveer 2030 kg. en een van ongeveer 1030 kg. Zijn manier van werken was weinig deskundig of tactvol. De klokken verdwenen naar Duitsland. De meerderheid van de bevolking baalde.

De zwaarste klok was in 1874 gegoten door Sévérin Van Aerschodt uit Leuven. Zij was mooi: in nissen stonden de twaalf apostelen afgebeeld. Zij was toegewijd aan de heilige Jozef. De tweede klok werd in 1829 gegoten door Andreas Vanden Gheyn en L. Vanden Gheyn-Van Aerschodt. Zij was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

Na de bevrijding

IMG_7377

Op 27 oktober 1945 liet de klokkencommissie van het Ministerie van Onderwijs aan pastoor De Schutter weten dat de Leefdaalse klokken niet waren teruggevonden en dus waarschijnlijk waren gesmolten. Dat was pech. Vele klokken die door de Duitsers waren weggevoerd konden inderdaad worden gerecupereerd.

Meer dan twee jaar later bevestigde het Ministerie van Justitie dat de beide klokken definitief verloren waren. De kerkfabriek mocht een dossier indienen om ze op staatskosten te vervangen. Het werd een administratieve martelgang. De firma François Sergeys uit Leuven kreeg ten slotte de opdracht het werk uit te voeren. De Staat betaalde 198.100 frank. 34.000 frank voor ‘toebehoren’ kwamen ten laste van de parochie. Monseigneur Van den Bosch, bisschop van Matadi, wijdde op 5 februari 1954 de nieuwe klokken die nu nog dienst doen:

  • een klok van circa 2030 kg, toon Do’, ter ere van de heilige Jozef, met de vermelding: ‘Door de edelmoedigheid van de bevolking breng ik vrede’. Peter en meter waren graaf en gravin Charles de Liedekerke;
  • een klok van circa 1030 kg, toon Mi’, ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Peter was baron Ignace de Viron; meter Virginie Vermylen-Goossens.

De klokkenspijs bestond uit 78 procent rood koper en 22 procent zuivere tin uit Belgisch-Kongo. De nieuwe klokken hebben dezelfde patroonheilige en ongeveer het zelfde gewicht als die welke ze vervangen, maar uiteraard niet dezelfde meters en peters en vooral niet de zelfde toonhoogte.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Een crypte in de kerk van Leefdaal. Begraafplaats van de families Helman en Jan van Brouchoven

Sint-Lambertuskerk

Onder het plaveisel van de Sint-Lambertuskerk schuilt een grote verrassing.

De familie Helman

De geschiedenis van Filip Helman, schepen van Antwerpen, is die van alle belangrijke kooplieden uit zijn tijd. Naast politieke ambities hadden zij de zorg een domein te verwerven dat hun familie tegen de hongersnood moest beschermen, en dan liefst een heerlijkheid om hun aanspraak op een adel-titel kracht bij te zetten. In de zeventiende eeuw waarin de vorsten en een aantal oude adellijke families bijna chronisch met geldgebrek worstelden bereikten vele nieuwe rijken hun doel. De vorst schonk hen, vooral om het te betalen patentrecht, een adeltitel.

Filip Helman kocht in 1660 de heerlijkheden Leefdaal en Vossem van Maximiliaan van Merode, markgraaf van Deinze, een paar van de domeinen die het geslacht in de loop van de eeuwen verzamelde. Helman bestemde zijn aanwinsten voor zijn dochters Maria Agnes (Leefdaal) en Anna Francisca (Vossem). Maria Agnes overleed jong. Daardoor kwamen beide dorpen in handen van haar zuster bij haar huwelijk op 20 december 1672 met Jan van Brouchoven, graaf van Bergeyck.

Jan van Brouchoven

Jan van Brouchoven

Jan van Brouchoven, graaf van Bergeyck, in parade-uniform, met pruik. De overlevering wil dat de Franse (zonne)koning Lodewijk XIV aan de basis lag van dit gebruik. De pruik bracht een oplossing voor zijn haarverlies. Alle heren van stand volgden de nieuwe mode.
Schilderij in het bezit van de familie de Bergeyck. Kopieën zijn te vinden op het departement van de Belgische eerste minister en op het kasteel van Leefdaal.

Jan van Brouchoven werd op 9 oktober 1644 in Antwerpen geboren uit een verhouding, later gereguleerd door een geheim huwelijk, van zijn vader Jan Baptist (1619-1681) met Helena Fourment, de weduwe van Pieter Paul Rubens. Jan Baptist stamde uit een Noord-Brabantse familie, die sinds de veertiende eeuw schepenen van ’s Hertogenbosch leverde. Zijn vader werd in 1620 verheven in de adel en verlengde zijn naam tot van Brouchoven van Bergeyck. Toen zijn stad in 1629 in de handen viel van de protestanten vluchtte hij naar het katholieke zuiden. Zijn zoon Jan Baptist zette de familietraditie verder als schepen van Antwerpen. Hij werkte zich verder op tot lid van belangrijke raden in de Spaanse Nederlanden en in Madrid.

Zijn zoon Jan (1644-1725) trad niet alleen in de voetsporen van zijn vader, maar overtrof hem. (De graaf van) Bergeyck zoals hij meestal werd genoemd was thesaurier-generaal -zeg maar minister- van Financiën (1668-1688) en algemeen surintendant van Financiën en minister van Oorlog (1701-1711). Hij was gedurende vele jaren de feitelijke stadhouder van onze (Spaanse) koning in de Zuidelijke Nederlanden, bekleed met heel veel rechten. Na zijn ontslag bleef hij een gevierde diplomaat. Hij wordt beschouwd als een van de allergrootste figuren uit de geschiedenis van onze landen.

Jan huwde op 20 december 1672 met Anna Francisca Helman, die barones van Leefdaal werd. Het echtpaar kreeg vier kinderen Filip-Jozef, Maria Agnes en Francisca, die jong stierven en Catharina-Ferdinanda, die later barones van Leefdaal zal worden. Anna Francisca Helman stierf op 23 maart 1682. Drie jaar later, op 3 mei 1685, hertrouwde Bergeyck met de rijke Maria Livina de Beer, geboren op 11 december 1656, weduwe van Geraard van Vlisteren, baron van Laarne. Samen kregen zij nog zes kinderen, waarbij Nikolaas, die later de baronie van Leefdaal ten geschenke kreeg van zijn ongehuwde halfzuster Catharina Ferdinanda.

De begraafplaats

Als begraafplaats van de families Helman en van Brouchoven werd een crypte gebouwd onder het hoogkoor van de Sint-Lambertuskerk van Leefdaal. Boven de grafkelder lag een grote witmarmeren steen met de inscriptie ‘Monumentum baronum de Leefdael’. Hij lag er nog in 1855, maar verdween bij een vernieuwing van de koorvloer. De crypte bestaat ongetwijfeld nog.

Wie werd er begraven? Jan van Brouchoven, de beroemde staatsman; zijn twee echtgenoten; zijn kinderen met Anna Francisca Helman, inbegrepen Catharina Ferdinanda, zijn schoonvader Filip Helman en diens broer Ferdinand; zijn schoondochter Maria Carolina de Vischer, echtgenote van zijn zoon Nikolaas en hun dochter Catharina. Mocht ooit het plaveisel van het koor worden verwijderd dan zal men voor verrassingen staan.

(Willy Brumagne, 1932-2013 – Erfgoedkamer)