Elisabeth Verlooy (1933-2012)

Schermafbeelding-2012-12-03-om-20.43.28

Elisabeth Verlooy op dertienjarige leeftijd

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 3 december 2012 op leefdaal.be.


Elisabeth ‘Betty’ Verlooy overleed in Elsene op 22 november 2012. De afscheidsviering had plaats in de abdijkerk van Terkameren; de begrafenis in de familiegrafkelder in Leuven.

Elisabeth werd geboren in Leuven op 16 juni 1933. Haar eerste muziekopleiding kreeg ze van haar moeder, een zangdocente. Zij studeerde aan het Brusselse conservatorium en daarna in Milaan, het Mekka van de operamuziek. Haar beroepsloopbaan begon al op vijftienjarige leeftijd in de Gentse opera. Zij zong later in alle voorname Europese en Amerikaanse operahuizen. In 1956 kreeg ze in Salzburg de prestigieuze Mozartprijs. Haar schitterende loopbaan eindigde in 1993.

Vele inwoners van onze gemeente weten hoogstwaarschijnlijk weinig of niets over Elisabeth Verlooy. Zij verbleef op het einde van de Tweede Wereldoorlog, wegens de dreigende bombardementen op Leuven, met haar familie in Leefdaal (Dorpstraat in Sint-Verone).

Waarom Leefdaal? Misschien omdat haar moeder verwant was met Irma Debeer, de echtgenote van melkerijman Victor Vermylen. Het kind Betty zong in de Sint-Lambertuskerk en de Veronakapel. Het waren glansmomenten in een barre tijd. De moeder begeleidde beide Leefdaalse kerkkoren.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De KW-linie in Leefdaal

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


IMG_7445

De overwoekerde bunker aan de Boskee in 2006

De KW-linie

Voor het begin van de vijandelijkheden in mei 1940 twijfelde de politieke en militaire elite in het ‘neutrale’ België er niet aan dat het grootste gevaar voor een inval uitging van Duitsland. De verdedigingslinies waren dan ook voornamelijk gericht tegen een invasie uit het oosten.

De vestiging Luik kreeg de meeste aandacht. De Belgische generaals maakten zich echter geen illusies. De verdediging aan de Maas en het Albertkanaal kon niet worden beschouwd als een definitieve afweer. De Fransen, waarmede in 1938 discreet contact was opgenomen, steunden deze visie.

De Belgische troepen moesten bij het eerste signaal snel achteruit trekken naar de volgende linie. De lag in het centrum van het land en was gevormd door een verbinding tussen de vestigingen Antwerpen en Namen via de Dijlevallei. Zij is de geschiedenis ingegaan onder de naam ‘KW-linie’. Pas daar kon worden gerekend op de steun van de Franse en Britse eenheden.

De KW-linie was een geheel van gevechtsbunkers, antitankhindernissen, loopgrachten en overstroomde gebieden met achteraan een rij bunkers die telefonisch met elkaar moesten kunnen in contact treden. Vooral dit laatste aspect had belang voor Leefdaal.

De bunkers

Het tweede verdedigingssysteem is, eenmaal beslist, mede door de dreigende internationale toestand, zo spoedig mogelijk in 1939-1940 opgebouwd. Van de vrij omvangrijke werken blijven nog sporen bewaard. De meest opvallende in Leefdaal zijn de betonnen ‘telefooncellen’, de bunkers achter de eigenlijke verdedigingslijn. Het Belgisch leger zwoer nog bij telefoonverbindingen zoals gebruikelijk in 1914-1918, toen de legers jarenlang aan een frontlinie bleven ingegraven. Andere landen kozen voor modernere radioverbindingen die betere diensten in een bewegingsoorlog konden bewijzen.

De ‘Genie des Fortifications’ kreeg de opdracht zo spoedig mogelijk de geplande bunkers te bouwen. Het werk werd onder strenge voorwaarden toevertrouwd aan private ondernemers. Vele dorpsgenoten zwoegden dag en nacht samen met geniesoldaten aan de bouw van de versterkingen.

Twee typen zijn gebouwd: de visitekamer en verbindings- of controlekamer.

Visitekamers maten inwendig 3,30 meter op 2,30 meter en konden, via een gepantserde deur, plaats bieden aan twee soldaten. Zij maakten deel uit van een communicatiesysteem dat eventueel kon worden aangesloten op het openbare telefoonnet.

De visitekamers waren per twee of drie geschakeld aan een controlekamer, waarin vier of vijf personen konden plaats nemen. Zij maten inwendig 5,30 meter op 4,30 meter. De toegang was verzekerd langs een sas dat afgesloten was met drie gepantserde deuren. Zij moesten niet alleen het telefonisch oproepen vanuit de verbindingskamers opvangen, maar konden ook dienst doen als commandopost of hoofdkwartier. De verbindingen dienden te gebeuren met ondergrondse kabels.

De bunkers in Leefdaal

In Leefdaal kwam, en staat nog, een verbindingspost aan de westzijde van de Boskee in het park van graaf de Liedekerke. Hij is nu volledig overwoekerd door de plantengroei. De ingang is toegemetseld.

Visitekamers stonden/staan in de westelijke rand van het Weebergbos en in de berm van de verlengde Korbeekstraat – de Scheewegstraat – ten oosten van het Heidebos, bijna aan de kruising met de Bredeweg.

De rol van de bunkers in de strijd aan de Dijle

De verdediging van de geallieerden was verdeeld in drie sectoren. De Britten verdedigden de middensector van Wijgmaal tot Waver. Ten noorden vochten de Belgen, ten zuiden de Fransen. Allen hielden aanvankelijk voortreffelijk stand op 14 en 15 mei tegen het veel beter uitgeruste Duitse leger. Zij zagen zich toch verplicht op 16 mei de KW-linie te verlaten om de omsingeling te vermijden na de dreigende doorbraak van de Duitsers bij Gembloers en vooral de bres die zij sloegen bij Sedan.

De betonnen schuilplaatsen voor de telefonie hebben weinig of geen rol gespeeld. De ondergrondse kabels die als een spinnenweb de verschillende posten moesten verbinden waren alleen in Leuven aangelegd tussen de gevechtsbunkers. Bovendien zouden zij niet gepast hebben bij de inwendige communicatie van het Britse expeditieleger dat steunde op radioverbindingen.

Wie wel profijt haalde uit het hele opzet waren de Duitsers. In hun honger naar metalen hebben zij tijdens de bezetting de gepantserde deuren zoveel als mogelijk gerecupereerd.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Vijfde colonne, spionnenvrees en andere verhalen

Willy Brumagne schreef dit artikel voor de Leefdaalse Seniorenkrant van maart 2012. Op 21 maart 2012 werd het ook gepubliceerd op leefdaal.be.


Een terugtrekkend leger

Een oorlog en zeker een terugtrekkend leger vertonen gewoonlijk kwalijke bijverschijnselen. Typisch is de spionnenvrees. Een stapje verder zoekt de verliezende partij troost in de verraadthesis. Zo gebeurde in mei 1940. Veel werd overdreven en zelfs gefantaseerd. Alle beweringen werden graag geloofd. De herinnering aan de wandaden bij de Pruisische inval in 1914 was hieraan niet vreemd.

De rol van de overheid

De Belgische voorbereiding tot de oorlog was kort, maar vrij degelijk. Alleen voorzag men een nieuwe eerste wereldoorlog met gevechten op relatief smalle stroken grond: bij de Luikse forten en op de K.W.-linie bij ons; niet een moderne mobiele oorlogsvoering zoals Duitsland plande. De maandenlange mobilisatie van honderdduizenden jonge mannen tastte het moreel in het leger duidelijk aan. Verhalen over wantoestanden en zelfs onrechtvaardigheden bij de opgeroepen soldaten deden de ronde. Moeheid en onverschilligheid haalden stilaan de bovenhand bij de militairen en hun thuisfront.

Toen de inval een feit was heerste tijdens de eerste uren vooral onzekerheid. Niet iedereen was onmiddellijk op de hoogte. Privé radiobezit was nog schaars en de berichten van de overheid kwamen laat en dikwijls onvolledig over. De boeren begonnen met het gewone hoevewerk; de pendelaars vertrokken naar hun werk in de stad. De ontnuchtering volgde vlug door de alom vertegenwoordigde Duitse luchtmacht, die de Belgische onmiddellijk uitschakelde, en steden als Leuven genadeloos bombardeerde.

Drastische maatregelen van de Belgische overheid verhoogden de spanning. De scholen sloten, alle mannen tussen zestien en vijfendertig jaar moesten vertrekken naar West-Vlaamse rekruteringscentra. Tegelijkertijd waarschuwde de overheid voor Duitse valschermspringers en saboteurs, de zogenaamde ‘vijfde colonne’, die in het binnenland de komst van de Duitsers moest vergemakkelijken. Verdachte personen werden opgepakt. Onder hen het voormalige schoolhoofd en activist Debondt. Later tijdens de bezetting zal hij het gemeentebestuur beschuldigen aan de basis van zijn aanhouding te hebben gelegen. Alles zorgde voor een ware angstpsychose waaraan de vlugge intocht van het Britse expeditieleger weinig kon verhelpen.

Verhalen

De Belgische radio en kranten verdoezelden aanvankelijk de ernst van de toestand, maar bleven hameren op saboteurs en spionnen. De geruchtenmolen draaide. Mensen vertelden verhalen om zich interessant te maken, om succes te oogsten of omdat men ze gewoon geloofde. Men sprak over Duitse parachutisten gekleed als paters en nonnen die sabotage pleegden. De val van de Luikse forten werd hen toegeschreven.

99909220-oud-reclame-bord-van-pacha-300x225De firma Pacha, producent van cichorei, werd vlug geviseerd. Zij was een grote publiciteitscampagne begonnen met geëmailleerde borden. Het gerucht verspreidde zich dat zij achteraan instructies bevatten voor de ‘vijfde colonne’ en het oprukkende Duitse leger. Op bevel van de Staatsveiligheid moest de politie alle borden controleren. Het heeft nooit wat opgeleverd, maar verhoogde wel de agitatie.

Dan was er op 13 mei een Duitse ‘gasaanval’. Er hing onmiskenbaar overal een gasgeur. Speciale Britse armbanden toonden het gevaar aan. Er werd alarm geslagen. Echt oorlogsgas is er nooit geweest. In Leuven had men de gasvoorraden preventief laten weglopen. Manke communicatie alom!

Het bombardement en de verplichte ontruiming

Het Duitse bombardement van 14 mei gaf aanleiding tot nieuwe verhalen. De ‘vijfde colonne’ zou de vijand hebben gesignaleerd waar de Britse troepen en hun munitie zich bevonden. Daar vielen vooral de bommen. Of had de Duitse luchtmacht gewoon de troepenconcentraties opgemerkt?

De ontruiming van het dorp was verplicht. De grote meerderheid van de bevolking vertrok gewillig omdat de officiële propaganda een schrikwekkend beeld van de vijand verspreidde. De Duitsers zouden dumdumkogels gebruiken die vreselijke wonden veroorzaakten. Vluchtelingen uit het oosten lagen meestal aan de basis van dergelijke geruchten. Ook onder de eigen vluchtelingen circuleerden angstaanjagende vertellingen. Wielerkampioen Jef Scherens zou als spion standrechtelijk zijn geëxecuteerd. Men vertelde dat alle achterblijvers in het dorp waren gefusilleerd. Dit gerucht bevatte een kern van waarheid: in Bertem was door een misverstand een onschuldige man door de Britten geëxecuteerd. Daarenboven werd in sommige groepen voor waar verteld dat alle mannen van vijfendertig tot vijfenveertig jaar zich naar Frankrijk moesten vertrekken. Gevolg was een nieuwe stroom vluchtelingen die vertrok vanuit Brussel en omgeving.

Ook de Britten

De bevelhebber van de Britse troepen in Leefdaal, generaal Brooks, had het over het zenuwachtige optreden en, volgens hem, de kalme aanpak van zijn mannen. Toch bleek hun spreekwoordelijke flegma al aangetast. Na een artillerieduel op 15 mei was zelfs een doorgewinterde beroepsofficier er van overtuigd dat ‘pijlen’ die toevallig in een akker waren geploegd, het werk was van de ‘vijfde colonne’. Ook de Britse commandopost voelde zich verraden door ‘tekens’ in een korenveld. De tragische terechtstelling in Bertem was ongetwijfeld een teken van de onzekerheid.

Epiloog

Deze tekst steunt op een tiental teksten van inwoners uit Leefdaal en op minstens evenveel mondelinge getuigenissen. Alle getuigen waren zeker oprecht. Hun beweringen waren meestal dezelfde als in de omliggende dorpen werd opgetekend. De geruchtenmolen draaide overal (M. Verleyen en M. Demeyer, Mei 1940. België op de vlucht, Brussel, 2010). Toch hebben ernstige studies na de oorlog, vooral van specialisten van het Navorsing- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, uitgemaakt dat weinig geruchten en beweringen op ware feiten berustten. De bezettende Duitse troepen bleken aanvankelijk heel wat minder agressief geweest te zijn dan in 1914.

De pure waarheid kan na ruim zeventig jaar nog moeilijk worden achterhaald. Laat het er ons bij houden dat vele geruchten stoelden op erg uitvergrote feiten.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

26 november 1944: een vliegtuig stort neer

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 24 januari 2011 op leefdaal.be.


Een oorlog laat bij vele mensen diepe herinneringen na aan sommige gebeurtenissen. Zo ook de vliegtuigcrash op 26 november 1944 op het ‘Herderinnetje’ te Leefdaal. Het Herderinnetje, of beter ‘A la Bergère’, was eertijds een drank- en dansgelegenheid geweest bij het kasteel. Het lag in de hoek gevormd door de Dreef en de A. Devriesestraat. Het huis was in 1944 eigendom van graaf de Liedekerke en was bewoond door Guillaume en Angèle Brumagne, kinderen van Adolphe, jarenlang jacht- en boswachter van de grafelijke familie.[1]

Eind november 1944 was Leefdaal bijna drie maand bevrijd, maar de oorlog was niet gedaan. Regelmatig bevlogen geallieerde vliegtuigen het dorp op weg naar of terugkerend van Duitsland.

Het was zondag en mooi weer. Rond twee uur in de namiddag naderde een vliegtuig uit oostelijke richting het dorp. Het verloor zichtbaar hoogte en, duidelijk onbestuurbaar, begon het een cirkelvormige glijvlucht boven het Voerdal. De zeven bemanningsleden konden zich, op een na die te Leuven verongelukte, redden met hun valscherm. Twee onder hen landden in het dorp.

De verbijsterde toeschouwers vreesden het ergste voor het kasteel, voor de kerk, voor de dorpskern. Uiteindelijk raakte het vliegtuig de kruinen van het Voerbosje bij de Boskee en stortte neer op de zuidelijke vleugel van het Herderinnetje. Een enorme brand volgde.

Noch de toegestroomde menigte, noch later de brandweer konden het vuur onder controle krijgen. Het gebouw brandde volledig uit. Alleen enkele muurstompen bleven recht, maar zouden tijdens de volgende dagen en weken neervallen. Uit het puin kon nauwelijks wat worden gerecupereerd. Het huis is nooit heropgebouwd. Voor de bewoners was het een ramp. Gelukkig vielen geen slachtoffers. Angèle Brumagne was alleen thuis. Zij bevond zich in de keuken aan de noordzijde en kon ontsnappen langs een laag venster.

Verschillende personen kwamen vlug ter hulp. Onder hen Georges en vooral Robert Veeckmans, naaste buren, samen met Engelse militairen, waaronder Peter Lasberg uit Falmouth (Cornwall). De soldaten vreesden dat zich in het brandende huis nog kinderen ophielden en trachtten met een ladder de verdieping te bereiken. De vlammen dwongen hen vlug terug te keren.

Het neergestorte toestel was een Amerikaans bombardementsvliegtuig van het type B-24 Liberator. Het keerde terug van een mislukte raid op Misburg, aan de oostkant van Hannover, waar raffinaderijen en chemische fabrieken het doelwit waren. De begeleidende Mustangjagers werden afgeleid door Duitse jachtvliegtuigen, die het bombardeereskader erg toetakelden.

Het leidinggevende toestel zag zich gedwongen zijn bommen ijlings te laten vallen, de andere volgenden. Een aantal onder hen trachtten nog de geallieerde linies te bereiken. Twee van hen ‘verdwenen’ boven België. Een van hen bleek later te Leefdaal zijn neergestort. De bemanning dacht aanvankelijk zich nog boven de vijandelijke zone te bevinden.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

[1] Willy Brumagne was de kleinzoon van Adolphe en neef van Guillaume en Angèle.

Het lot van de klokken van de Sint-Lambertuskerk tijdens de Tweede Wereldoorlog

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 22 januari 2011 op leefdaal.be.


De voorgeschiedenis

In juni 1941 begon de bezetter zich voorzichtig voor te bereiden om de Belgische klokken op te eisen. Eigenaardig genoeg zagen de Belgen geen onmiddellijk gevaar. Zij waren overtuigd dat de moderne oorlogsvoering weinig behoefte had aan grote hoeveelheden brons. Men vergat dat het tin in de bronslegering wel belangrijk was voor allerlei onderdelen van motoren en kanonnen. Tin kon eenvoudig uit brons worden gehaald.

Op 21 oktober 1941 verscheen het opeisbevel in het Verordnungsblatt. Kardinaal Van Roey had verschillende vergeefse pogingen ondernomen om het onheil af te wenden, maar kon alleen akte nemen van de beslissing. Hij dacht dat de pastoors zich niet al te zeer zouden verzetten, al voorzag hij hier en daar enige herrie. Herrie kwam er. Mede om die te vermijden liet de inbeslagneming op zich wachten. Generaal Alexander von Falkenhausen, de Duitse militaire bevelhebber, geen nazi, achtte rust en orde erg belangrijk. Anderzijds trachtte de kardinaal samen met Rome de zaak op de lange baan te schuiven en uitzonderingen te bedingen.

Het uitstel was voorlopig. Berlijn was onverbiddelijk. De Duitse metaalnood was na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 zo groot dat men zich niet meer stoorde aan de Conventie van Den Haag uit 1907, die het gebruik verbood van goederen van de eredienst voor oorlogsdoeleinden. Vanaf april 1943 begon men klokken uit de torens te halen.

De inbeslagneming in Leefdaal

De Belgische bevolking leek ogenschijnlijk eerder gelaten toe te kijken. Hoewel. In Leefdaal bijvoorbeeld was de reactie van pastoor De Schutter hevig. Hij stelde voor om de klokken te verbergen tussen de kerkfunderingen. Verschillende parochianen trachtten hem van dit plan te doen afzien. Het leek hun uiterst gevaarlijk. Reacties van de bezetter waren bijna onvermijdelijk. Men vreesde voor talrijke aanhoudingen. Bovendien was het wegbergen een lastige karwei dat veel vrijwillige mankracht zou vergen. Pastoor De Schutter gaf toe ‘met tranen in de ogen’. Het beslissende argument bleek dat koster René Stuyck evenzeer zou worden aangehouden. Hij was een familievader en kostwinner en mocht als dusdanig niet in gevaar worden gebracht.

Op 9 januari 1944 haalde de onderneming Nicolas Van Campenhout uit Machelen twee klokken uit de toren, een van ongeveer 2030 kg. en een van ongeveer 1030 kg. Zijn manier van werken was weinig deskundig of tactvol. De klokken verdwenen naar Duitsland. De meerderheid van de bevolking baalde.

De zwaarste klok was in 1874 gegoten door Sévérin Van Aerschodt uit Leuven. Zij was mooi: in nissen stonden de twaalf apostelen afgebeeld. Zij was toegewijd aan de heilige Jozef. De tweede klok werd in 1829 gegoten door Andreas Vanden Gheyn en L. Vanden Gheyn-Van Aerschodt. Zij was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

Na de bevrijding

IMG_7377

Op 27 oktober 1945 liet de klokkencommissie van het Ministerie van Onderwijs aan pastoor De Schutter weten dat de Leefdaalse klokken niet waren teruggevonden en dus waarschijnlijk waren gesmolten. Dat was pech. Vele klokken die door de Duitsers waren weggevoerd konden inderdaad worden gerecupereerd.

Meer dan twee jaar later bevestigde het Ministerie van Justitie dat de beide klokken definitief verloren waren. De kerkfabriek mocht een dossier indienen om ze op staatskosten te vervangen. Het werd een administratieve martelgang. De firma François Sergeys uit Leuven kreeg ten slotte de opdracht het werk uit te voeren. De Staat betaalde 198.100 frank. 34.000 frank voor ‘toebehoren’ kwamen ten laste van de parochie. Monseigneur Van den Bosch, bisschop van Matadi, wijdde op 5 februari 1954 de nieuwe klokken die nu nog dienst doen:

  • een klok van circa 2030 kg, toon Do’, ter ere van de heilige Jozef, met de vermelding: ‘Door de edelmoedigheid van de bevolking breng ik vrede’. Peter en meter waren graaf en gravin Charles de Liedekerke;
  • een klok van circa 1030 kg, toon Mi’, ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans. Peter was baron Ignace de Viron; meter Virginie Vermylen-Goossens.

De klokkenspijs bestond uit 78 procent rood koper en 22 procent zuivere tin uit Belgisch-Kongo. De nieuwe klokken hebben dezelfde patroonheilige en ongeveer het zelfde gewicht als die welke ze vervangen, maar uiteraard niet dezelfde meters en peters en vooral niet de zelfde toonhoogte.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Het verhaal van het meisje Alfonsine

vandenbossche

Alfonsine (rechts op de foto) naast haar oudere zus Isabelle

Het meisje Alfonsine en haar familie

Alfonsine Vandenbosch werd geboren op 20 maart 1931. Zij woonde in mei 1940 bij het begin van de vijandelijkheden in België met haar ouders Jules en Marie Arsène Demares, een broertje en twee zusjes in Heverlee. Zij had pas samen met haar oudere zus haar plechtige communie gedaan. Normaal was dat een paar jaar te vroeg. Het aartsbisdom had toch de toelating gegeven om het feest samen met haar zus te vieren. Kostenbesparing natuurlijk want het grote gezin kon de centen gebruiken. Vader Jules was cipier in de Leuvense gevangenis. Begin mei kreeg hij de opdracht gevangenen te vergezellen die per trein naar Frankrijk werden gebracht.

Het drama

Op 14 mei 1940, in het vooruitzicht van een zware veldslag aan de Dijle, beval de overheid Leuven en omliggende gemeenten volledig te ontruimen. Moeder Vandenbosch zag zich verplicht met haar kroost en haar ouders met de fiets – en te voet – te vertrekken naar familie in het Brusselse. Om de kleintjes te paaien gingen de communiekleedjes mee als bagage.

In Leefdaal op de Tervuursesteenweg nabij het huis van de weduwe Weygants-Van Herck – nu nummer 385 – kwam het gezelschap terecht in een bombardement door een formatie Duitse vliegtuigen. De oudste twee kinderen doken onder in de gracht naast de weg enigszins beschermd door hun fietsjes. De rest trachtte op uitnodiging van de bewoners aan de overzijde een schuilplaats te bereiken.

Fatale misrekening. Een bom trof het huis. Het moest later worden afgebroken. Verschillende hoevedieren verloren het leven. Het was een zware opdoffer voor een gezin dat het zeker niet breed had. Deze zorgen verbleekten toch voor het leed van het gezin Vandenbosch. Het meisje Alfonsine verloor het leven. Een bomscherf rukte een deel van haar hoofdje af.

De toestand was dramatisch. Britse militairen bleven aandringen op een snelle ontruiming. Een paar inwoners uit het dorp zetten zich ijlings in voor een voorlopige oplossing. De schrijnwerkers Alfred en René Stuyck timmerden vlug een primitieve lijkkist. Het kindje werd samen met het stoffelijke overschot van de eveneens doodgebombardeerde smid Alberic Huyberechts in dezelfde kuil op het kerkhof begraven. De familie Vandenbosch vervolgde troosteloos haar weg naar de familie in het Brusselse.

De afwikkeling

De slag aan de Dijle duurde amper een paar dagen. Toen moest het Britse expeditiekorps terugtrekken om een omsingeling te vermijden. Duitse pantsers waren doorgebroken in Sedan (Frankrijk). De vluchtelingen in het Brusselse konden na enkele dagen weer naar huis. Voor vader Vandenbosch in Frankrijk was dat niet het geval. Hij vernam de dood van zijn dochtertje pas bij zijn terugkeer enkele weken later.

Het kinderlijkje werd enkele dagen later stiekem opgegraven en bedekt met wat stro in een melkkar naar Heverlee overgebracht. Op 15 augustus 1940 om 8 uur had een herdenkingsmis plaats. Het doodsprentje getuigt van “onderwerping aan Godswil” geheel in overeenstemming met de heersende christelijke “gelatenheid”. Het verdriet van de familie was er niet minder om. Bijna zeventig jaar later kunnen broer en zusters Vandenbosch nog ontroerend vertellen over het meisje Alfonsine dat altijd negen jaar is gebleven.

(Willy Brumagne, 1932-2013 – Erfgoedkamer)

Sint-Bernardus. De tumultueuze meidagen 1940

In het archief van de Zusters van Liefde in Gent bevindt zich een Franstalig verslag over de meidagen 1940 in Sint-Bernardus Bertem. De auteur is niet vermeld. Hierna volgt een samenvatting. Voor een goed begrip van de tekst: het klooster beheert in 1940 een meisjesschool, een rusthuis voor betalende ‘dames’, een afdeling voor hulpbehoevende zieke en gehandicapte vrouwen, meestal geplaatst door Commissies van Openbare Onderstand, en een landbouwbedrijf.

Het klooster in 1947.

Het klooster in 1947.

10 mei 1940. De Duitsers vallen België binnen. Iedereen ontwaakt door het luchtafweergeschut. De scholen sluiten hun deuren. Verschillende onderwijzeressen vertrekken naar huis. Iemand komt nog dezelfde avond terug uit Limburg. Haar thuis is vernietigd. Zij moet ergens anders een toevlucht zoeken. Rond vier uur verschijnen de eerste Britse militairen, zwaar vermoeid. In de nacht hoort men het luchtbombardement op Leuven.

11 mei. De laatste inwonende dames vertrekken. Op de steenweg verschijnen de eerste vluchtelingen uit het oosten. Rond tien uur ontploft een bom op Bertem. Drie huizen zijn vernield, drie mensen gekwetst. De Britten eisen de school op voor de inrichting van een veldhospitaal. Vluchtelingen komen weldra in groepen aan. Zij krijgen de feestzaal en de bibliotheek ter beschikking. Men hoort het rumoer van de strijd. In de nacht slapen enkele zusters in de kelders.

12 mei, Pinksteren. De hele dag stromen vluchtelingen toe, burgers en militairen. Zij krijgen allen te eten. Onder hen de vice-rector van de Leuvense Universiteit en andere geestelijken. Velen onder hen, huisvrienden, vragen en krijgen onderdak in de grote lege kamers. De nacht blijft relatief kalm.

13 mei. Vele priesters dragen de mis op in de kapel. De Leuvense redemptoristen komen aan na een vreselijke nacht in de stad. Niemand denkt vooralsnog aan het verlaten van het klooster. Er worden zelfs geen voorbereidingen getroffen.

Nacht van 13 op 14 mei. Vijfenveertig zusters uit Aarschot komen te voet aan. Hun klooster brandt. Ze verblijven in de twee grote spreekkamers. Rond vier uur vertrekken ze. In dezelfde nacht komen de Zusters van Liefde uit de Leuvense Sint-Pieterskliniek aan met een aantal gekwetsten. De Britten uit de school leggen loopgraven aan en een grote schuilplaats in de velden.

14 mei. Rond acht uur komt het bevel de zwaar zieken naar de gelijkvloer te brengen en alles klaar te maken voor het vertrek. Een uur later begint een krachtig artilleriebombardement. Velen vluchten naar de kelders. De moedigsten zetten de voorbereidingen voor de evacuatie verder. Alle geconsacreerde hosties worden genuttigd. Rond elf uur zwijgt het geschut. Iedereen wil weg. Helaas, auto’s zijn onvindbaar; telefoon en telegraaf uitgeschakeld. Enkele zusters stellen voor te voet langs binnenwegen naar Brussel te vertrekken. Gevaarlijk misschien, maar het Britse bevel is formeel: ‘evacueren’. In Brussel kan het Rode Kruis geen hulp bieden. Goddank stelt het Ministerie van Gezondheid twee kleine auto’s ter beschikking. In Bertem bereidt men verder de evacuatie voor. De oude knecht vertrekt met het oude paard gespannen in de oude kar, gevuld met oude zusters en zieken, naar Oudergem. Twee zusters vertrekken te voet met tien jonge ‘assistenten’. Kelders en gelijkvloer blijven gevuld met zieken. In de school huizen nog de Britse soldaten. Velen onder hen slapen nu ook in de kloosterkelders.

15 mei. De laatste zieken die het nog aankunnen, vertrekken te voet. De twee kleine auto’s rijden zonder ophouden tussen Bertem en Oudergem. Vlug, vlug, want ieder die in het dorp achterblijft, riskeert gefusilleerd te worden. Moederoverste verlaat als laatste Bertem.

16 mei. De ontvangst in Oudergem valt erg mee. De dappere chauffeurs halen met hun wagentjes de kerkornamenten op.

17 mei. Brussel ‘open stad’ geeft zich over. De weg terug naar Bertem is vrij.

18 mei. De knechten vertrekken te voet naar Bertem. Een keerde terug met het bericht dat de gebouwen in Bertem ‘er nog staan’. De hoeve vertoont weinig schade. De dieren zijn nog in leven, maar moeten worden verzorgd.

Het klooster omvatte ook een landbouwbedrijf. Deze postkaart geeft een blik op de veestapel.

Het klooster omvatte ook een landbouwbedrijf. Deze postkaart geeft een blik op de veestapel.

19 mei. Zusters en meiden vertrekken naar Bertem en vinden een puinhoop. Duitsers komen de koeien melken en helpen bij de verzorging van de dieren.

24 mei. Iedereen is opnieuw in Bertem. Een bom op de mesthoop heeft heel wat schade aangericht: twee daken en twee muurpanden zijn vernield, ruim honderd ruiten gesneuveld; de bakkerij is volledig verwoest.

(Willy Brumagne, 1932-2013 – Erfgoedkamer)