De Gasthuishoeve in Bertem

Fragment uit de Atlas der Buurtwegen (1841), met centraal de Gasthuishoeve.

Fragment uit de Atlas der Buurtwegen (1841), met centraal de Gasthuishoeve.

Een nieuwe verkaveling in de Sint-Franciscusberg tussen de woningen nrs. 6 en 12 wordt ontsloten door een nieuwe weg die doodlopend is. De gemeenteraad van Bertem nam onlangs het besluit om deze nieuwe straat Gasthuishof te noemen.

Op het einde van deze nieuwe straat, waar een pleintje is voorzien om het keren van het autoverkeer mogelijk te maken, stond tot omstreeks 1975 de graanschuur, ook tiendenschuur genoemd, van de Gasthuishoeve. Deze hoeve was immers tot aan de Franse revolutie eigendom van het Groot Gasthuis van Leuven, ook gekend als Sint-Elisabethgasthuis, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Sint-Pietersgasthuis en augustinessenklooster.

Het Groot Gasthuis van Leuven was gelegen rechts en links van een Dijle-arm ten zuiden van de kruising met de huidige Brusselsestraat. Links van de huidige kliniek Sint-Pieter langsheen de Brusselsestraat treffen we nog een aantal restanten van het eigenlijke hospitaal, de ziekenhuiskapel en het kloosterpand. De delen van het kloosterpand ten westen van de Dijle-arm werden afgebroken in de loop van de negentiende en twintigste eeuw om plaats te maken voor nieuwe ziekenhuisgebouwen.

Het gasthuis van Leuven werd gesticht omstreeks 1090-1095, vermoedelijk op een terrein nabij de latere Sint-Jacobskerk. In 1222 verhuisde de instelling naar haar huidige locatie op het ’s Hertogeneiland, het hertogelijk domein binnen de eerste stadsomwalling, waar in 1228 ook het dominicanenklooster werd gesticht. Wellicht waren in 1222 de nieuwe hospitaalgebouwen grotendeels voltooid. Tevens had de bisschop van Luik toestemming gegeven tot het bouwen van een hospitaalkapel, die een eerste maal in 1261 werd vermeld. Het hospitaal werd aanvankelijk bediend door broeders en zusters, vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw enkel door zusters, zonder een vaste kloosterregel. Van de dertiende-eeuwse gebouwen is enkel de zogenaamde Romaanse poort over-gebleven.

Zicht op het bewaard gebleven poortgebouw in de Brusselsestraat, dat toegang geeft tot een gekasseide binnenkoer waarrond de hoeve-gebouwen in L-vorm zijn gelegen

Zicht op het bewaard gebleven poortgebouw in de Brusselsestraat, dat toegang geeft tot een gekasseide binnenkoer waarrond de hoevegebouwen in L-vorm zijn gelegen.
(foto: Chris Wouters)

De huidige kloosterkapel is gebouwd aan het begin van de zestiende eeuw. Men vond er nog muurrestanten van de verdwenen kapel uit de dertiende eeuw. Het hospitaal werd door brand geteisterd in 1363 en kende vervolgens een periode van materieel verval. Nikolaas Hellens (overleden in 1505), ook professor aan de Leuvense universiteit, vatte in 1479 de reorganisatie van het hospitaal aan. De financiën werden gesaneerd en aan het hospitaal werd een gemeenschap verbonden van zusters die de regel van Sint-Augustinus naleefden. Mede dankzij schenkingen werden tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw de gebouwen vernieuwd met onder meer een nieuwe kapel en kloosterpand. Er brak opnieuw brand uit in 1632 en 1718. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd het klooster verbouwd.

De statuten vóór 1480 van het gasthuis van Leuven zijn onvindbaar. Daarom werd een vergelijking gemaakt tussen de statuten van de gasthuizen van Antwerpen, Mechelen en Vilvoorde, respectievelijk in 1233, 1230 en 1251 gegeven. In deze drie hospitalen lag het bestuur in handen van een meester of meesteresse, bijgestaan door een priester en door de beheerders der tijdelijke goederen. Kapittel-, refter- en slaapzaalvoorschriften lijken in alle drie sterk op elkaar. In de slaapzaal en refter mag slechts om zeer ernstige redenen gesproken worden. Aan de kloosterlingen is het verboden om in afzondering een gesprek te voeren met mannen en om zich zonder toelating in de stad te begeven of buiten het klooster de maaltijd te gebruiken. De zieke moet eerst zijn geweten in orde brengen alvorens hij materiële zorgen kan krijgen. De verzorging van zijn ziel heeft dus voorrang op de lichamelijke verzorging. In Mechelen en Vilvoorde heeft het hospitaal het voorrecht op de goederen van de zieke indien die overlijdt. In Antwerpen ook tenzij de afgestorvene een testament heeft opgemaakt. In Leuven idem tot 1428. Na die datum kon Leuven alleen nog aanspraak maken op de roerende goederen wanneer de afgestorvene kinderen had. Bij kinderloze zieken bleef het recht op het hele bezit gehandhaafd.

Door zijn lange geschiedenis, het recht op de goederen van de afgestorvene en de vele schenkingen bezat het Groot Gasthuis van Leuven een uitgebreid patrimonium aan onroerende goederen in een wijde omgeving van Leuven. De verdwenen hoeve in Bertem is op een bepaald ogenblik in bezit gekomen van het Groot Gasthuis. De wijze van verwerving door het Groot Gasthuis van de hoeve in Bertem die later de Gasthuishoeve wordt genoemd en de periode waarin dit gebeurde, kan momenteel niet achterhaald worden. Dit vereist bijkomend archiefonderzoek. In ieder geval behoorde het in 1496 reeds tot het patrimonium van het Groot Gasthuis zoals blijkt uit het ‘denombrement’ (bevolkingsstatistiek) uit die tijd en waarbij het vermeld werd met: ‘het winhof van den zieken gasthuys van Loevene’.

In 1660 was Willem Stroobants pachter van het Gasthuishof. In 1774 was het pachthof verhuurd aan Rumoldus Stroobants en aan zijn echtgenote Ludovica Van Hamme voor een termijn van negen jaar, mits een jaarlijkse pachtprijs van 100 gulden en de jaarlijkse levering van 100 halsters tarwe, 100 halsters wintergerst, 100 halsters haver, vier karweien alsook het onderhouden van het pachthof. Bovendien moet de pachter alle cijnsen en erfpachten betalen. De hoeve – op dat ogenblik gekend onder de naam ‘Het Hof te Waeteren’ – bestond toen uit een huis (‘huysinge’), schuren, stallingen, hof, boomgaard, land en weide, samen groot 38 bunderen, 1 dagmaal en 56 roeden, oftewel ongeveer 39 hectaren. Op 24 januari 1793 werd de pacht opnieuw voor de duur van 9 jaar vernieuwd aan dezelfde pachter. De akte werd verleden voor notaris Bisschop te Leuven.

Een gedeelte van de Gasthuishoeve, afgebroken in 1968 (zicht vanaf de Sint-Franciscusberg)

Een gedeelte van de Gasthuishoeve, afgebroken in 1968 (zicht vanaf de Sint-Franciscusberg)
(coll. René Mertens)

Aan het einde van het ancien régime kwam de eigendom en het beheer van het gasthuis en al zijn goederen in handen van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Leuven. De verschillende wetten van het jaar V (1796) tijdens de Franse republiek legden de basis voor de organisatie van de openbare onderstand die tot in 1925 de armenzorg bij ons zou bepalen. Onder de controle van de gemeente, die de centrale spil van de openbare liefdadigheid werd, kwamen twee overheidsorganismen tot stand. Het Bureel van Weldadigheid kreeg als opdracht de armoede te lenigen door het verstrekken van adequate hulp. De Burgerlijke Godshuizen werden belast met alle vormen van institutionele zorgverlening: vondelingen- en weeshuizen, bejaardentehuizen, hospitalen en kraaminrichtingen en krankzinnigengestichten.

Tijdens de negentiende eeuw werd door het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen de hoeve opnieuw voor een duur van negen jaar verpacht, eventueel verlengbaar met een zelfde duur. Op 19 juni 1871 werd het pachthof, met een omvang van 35 ha 5 are 16 ca, verdeeld in 43 stukken, te weten: 37 onder Bertem, een onder Korbeek-Dijle en vijf onder Heverlee, verpacht voor een duur van negen jaar te beginnen op 30 november 1872 om te eindigen op 30 november 1881 aan Michaël Isidore Ectors voor de som van 4500 fr. Op 19 mei 1881 werd bij proces-verbaal de staat der gebouwen en de uit te voeren werken met kostenraming opgemaakt, ter gelegenheid van het vernieuwen van de pacht ondertekend door de afgaande pachter zijnde voornoemde Ectors en de aankomende pachter Joannes Dewals. Het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen kwam tussen voor 690,90 fr. Het aandeel van de (afgaande?) pachter bedroeg 379,29 fr.

Zicht op de zuidgevel van de graanschuur (afgebroken in 1975)

Zicht op de zuidgevel van de graanschuur (afgebroken in 1975) (coll. Lizette Putseys)

Op 29 november 1899 werd een nieuwe staat van bevinding opgemaakt, met het oog op het overdragen van de pacht van de afgaande pachter (Clara Vanderelst, weduwe van J.B. Dewals) aan de nieuwe huurder zijnde Guillaume Ronsmans. Het ziet er naar uit dat de nieuwe pachter aan het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen moest verzocht hebben om het pachthof te verkopen ook omdat het in verval is en hijzelf opziet om de kosten als huurder te dragen. Op 10 januari 1900 werd door de burgemeester van Bertem een proces-verbaal van commodo et incommodo opgesteld m.b.t. de verkoop van het pachthof dat op dat ogenblik bestaat uit de percelen nrs. 174 b,175, 176 a en 179 a voor een totale oppervlakte van 70 are 47 ca. Op 12 juni 1900 werd de waarde van het pachthof op 6500 fr geschat. In datzelfde jaar werd het pachthof verkocht voor de som van 6500 fr.

Het complex bestond op dat ogenblik uit een gesloten vierkanthoeve met binnenkoer. De toegang was verzekerd vanuit de Sint-Franciscusberg. Het oorspronkelijke woonhuis was ingeplant aan de noordkant van het hoevecomplex. In het oosten van de binnenkoer bevond zich de robuuste schuur met in de zuidgevel een grote inrijpoort – asymmetrisch ingeplant – afgeboord met een rondboog in natuursteen. Een gedenksteen met jaartal waarvan de datum niet meer kan achterhaald worden, herinnerde aan het feit dat de schuur was gebouwd in de achttiende eeuw. Een poort in de noordgevel van de schuur gaf uit op een toegangsweg naar de Tervuursesteenweg. Aan de zuidkant vond men de stallingen die parallel gelegen waren aan de voorliggende Sint-Franciscusberg. In de eerste helft van de twintigste eeuw werden deze stallingen opgedeeld en verbouwd tot enkele kleine woningen. Ook de oorspronkelijke woning werd verkaveld en opgedeeld in drie aparte woningen. De oorspronkelijke stallingen werden afgebroken in 1968 om plaats te maken voor een nieuwe woning. De schuur werd afgebroken omstreeks 1975. Het woonhuis, dat is opgedeeld in drie woningen, is het enige dat nog rest van de eens zo robuuste hoeve.

(Chris Wouters – Erfgoedkamer)

Een gedachte over “De Gasthuishoeve in Bertem

  1. Pingback: Vroeienberg in de Middeleeuwen | Erfgoedkamer

Plaats een reactie