Elisabeth Verlooy (1933-2012)

Schermafbeelding-2012-12-03-om-20.43.28

Elisabeth Verlooy op dertienjarige leeftijd

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 3 december 2012 op leefdaal.be.


Elisabeth ‘Betty’ Verlooy overleed in Elsene op 22 november 2012. De afscheidsviering had plaats in de abdijkerk van Terkameren; de begrafenis in de familiegrafkelder in Leuven.

Elisabeth werd geboren in Leuven op 16 juni 1933. Haar eerste muziekopleiding kreeg ze van haar moeder, een zangdocente. Zij studeerde aan het Brusselse conservatorium en daarna in Milaan, het Mekka van de operamuziek. Haar beroepsloopbaan begon al op vijftienjarige leeftijd in de Gentse opera. Zij zong later in alle voorname Europese en Amerikaanse operahuizen. In 1956 kreeg ze in Salzburg de prestigieuze Mozartprijs. Haar schitterende loopbaan eindigde in 1993.

Vele inwoners van onze gemeente weten hoogstwaarschijnlijk weinig of niets over Elisabeth Verlooy. Zij verbleef op het einde van de Tweede Wereldoorlog, wegens de dreigende bombardementen op Leuven, met haar familie in Leefdaal (Dorpstraat in Sint-Verone).

Waarom Leefdaal? Misschien omdat haar moeder verwant was met Irma Debeer, de echtgenote van melkerijman Victor Vermylen. Het kind Betty zong in de Sint-Lambertuskerk en de Veronakapel. Het waren glansmomenten in een barre tijd. De moeder begeleidde beide Leefdaalse kerkkoren.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Lied ‘Leefdaal vroeger’

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 16 februari 2012 op leefdaal.be.


Ter gelegenheid van de ‘Leefdaalse Avond 2.0’ op 15 februari 2012 bezorgde Maurits Van Houdenhuyse ons een liedtekst die hij schreef over zijn jeugdherinneringen aan Leefdaal, op de melodie van ‘The Last Farewell’ van Roger Whitacker. Wreed en Plezant zongen er een ingekorte versie van vijf strofen van. Met Maurits’ goedkeuring publiceren we de tekst hier integraal.

Leefdaal vroeger

’t Is ogenschijnlijk allemaal lang geleden,
en nu ons jeugd al lang vervlogen is,
wil ik toch even dromen van ’t verleden,
van ’t leven toen, dat ik soms heel erg mis.
Ik wil ook nog eenmaal, in gedachten,
terug gaan naar de harde tijd van toen.
Alles was anders dan,
zo simpel en eenvoudig,
zo doodgewoon als iets maar wezen kan.

Hebde den boerentram nog weten rijden?
Met witte zand zien leuren langs de straat?
Bij Jef van den Bels uw haar nog laten snijden?
Gelachen met de fratsen van Pie den Baard?
Hebde in Polle Woikes zijnen bieteput nog gezeten,
aan ’t brugske naast de kabbelende Voer?
Daar werd tot ’s avonds laat,
gesmoord, gesikt, gezieverd,
gediskuteerd maar ook serieus gepraat.

dabbeljoesie-shoot-008

‘De jongensschool, de halfdeurs-cabinetten’ … of wat ervan overbleef in 1977

De jongensschool, de halfdeurs-cabinetten,
de zinken inhoudsmaten op een schab.
Den Bril, die geniepig aan uw oor kwam trekken,
de wankele treden van de keldertrap.
Soeur Scholastiek en andere vrome Nonnen,
die waakten over ’t vrouwelijke schoon.
De kuisheid en de deugd,
werd er soms ingetimmerd,
tot zieleheil der vrouwelijke jeugd.

In de meimaand gingen we keveroten vangen,
en ’s avonds met zijn allen naar het Lof.
We wisten ook heel goed de pruimen hangen,
op Tobakker[1] en in Vanerum zijnen hof.
Het seksueel gedrag van paard en koeien,
daar hadden we meestal geen problemen mee.
Hoe Adam ’t echter deed
daar moest we naar raden
hoe hij bij Eva in de appel beet.

Als Juul van den Duim aan huis het graan kwam dorsen,
dan hielpen ook de kleine mannen mee.
De schoven graan die waren zwaar om torsen,
maar ’t moest voor onze wekelijkse pree.
De stringen kappen boven op den duvel[2],
de distels, ’t stof, de geuren van den tas.
En na een zware dag,
als we ons gingen wassen,
stoeften we wie van ons de vuilste was.

De zondagsmis, de ellenlange preken,
was voor de meeste knapen toch plezant.
’t Was niet om vroom de Hemel af te smeken,
doch voor de meisjes langs de vrouwenkant.
De Doktoorstraat[3], rustig, afgelegen,
was ’t geliefd ontmoetingsplekske voor de jeugd.
Daar is, geloof gerust,
soms aarzelend en schuchter,
doch meestal toch professioneel gekust.

Den os van Jan, heel sterk maar met veel kuren,
trok met gemak de ploeg en wagens graan.
Ik heb er vaak als kind naar zitten turen,
als ’t stomme beest vertikte voort te gaan.
Jan trok naar huis om zijn gazet te lezen,
dat was het enige dat hij nog kon doen.
Hij liet Cesar op ’t veld,
en ging een tijdje later
eens kijken hoe het met zijn goesting was gesteld.

cafe-geste-station-leefdaal-1024x621

Café ‘De la Station’, ‘bij Geste’. De stoomtram staat voor de deur. Het herenhuis links ervan werd bewoond door de brouwersfamilie De Keyn die het ‘gestebier’ (gerstebier) produceerde.

We kenden allemaal de dorpsfiguren,
en werd er soms wel eens gediscuteerd,
toch waren ’t door den band heel goei geburen
en werd er menig pintje getrakteerd.
Het kegelspel op d’assepist van Jomme[4],
de spiejekbakken in Geste zijn café[5].
De geuren van het veld,
een beerpomp op een mesthoop,
een boer die op bed zijn centen telt.

Sjooske, Jefke Pro, Kattors of Geste,
de Pees, de Floere, Nakke of de Pruim.
Zo kenden ze elkander nog het beste:
Gareel[6], den Biezer, Sommeke of den Duim.
Een bijnaam hebben was toen de gewoonte,
al was er soms wel eens een reukske aan:
den Rotte of de Zot,
den Brèddel of de Schieve,
Juul Kazak, het Vèrreke, Fonge Prot.

De zon die blakert over rode daken,
een orgeltje in Boerke zijn café.
De spelende muziek langs Leefdaals straten,
heel talrijk want eenieder deed toen mee.
De vlag op kop, ’t bestuur, de muzikanten,
het hoempa van den dikke bombardon.
En bij elke sortie
klonk ’t lijfstuk van Tist Loeke:
‘Poliena’ met een valse varkensmie.

Een koeigespan dat dokkert langs de wegen,
de hopen graan in ’t gele stoppelveld.
het piepen van een hek, een goei vlaag regen,
ze kenden ’t weer, ze hadden het voorspeld.
Ik hoor ook nog het tinkelende belleke
van Tiske de Smet zijn glazen winkeldeur.
Nagels in elke maat,
kapbijlen, mussenijzers,
stoofpotten, stuk karbuur en rollekes draad.

En zo, zo hebben w’ons dorpke weten leven,
‘k heb er veel zien komen maar nog meer zien gaan.
Het schone is mij altijd bijgebleven
al is ook voor mij de tijd niet blijven staan.
Dag Pie den Baard, dag Fille, dag Gust, dag Jomme,
ge bouwde de fundamenten van mijn jeugd.
‘k Vergeet u geen van al,
een stukske van mijn leven,
de ziel, de adem van ons Leefdaals dal.

(Johan Morris)

Noten

[1] Tobakker: nu woonwijk Hofakker, voordien een grote fruitboomgaard, eigendom van de kasteelbewoners.
[2] Duvel (of dèsduvel): een vervaarlijk schuddende dorsmachine ter grootte van een volwassen caravan, met riemaandrijving, die ‘het kaf van het koren moest scheiden’.
[3] Doktoorstraat: naar de doktersfamilie Tielemans, die in deze straat woonde. Na de Tweede Wereldoorlog de Armand Devriesestraat geworden.
[4] D’assepist van Jomme: achter het café van Guillaume en Bertha Van Campenhoudt in de Mezenstraat (aan de Voer).
[5] Geste zijn café: onlangs verdwenen witte huis op de hoek van de Mezenstraat en de Tervuursesteenweg, naast de villa van brouwer De Keyn.
[6] Gareel: een verzekeringsmakelaar die nogal makkelijk beloofde dat een ingediend schadegeval tot een financieel interessante regeling zou leiden.

Het domein van Guillaume Maes en de bouw van het gemeenschapshuis en de jeugdlokalen in Leefdaal

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 20 december 2011 op leefdaal.be.


Bertem_Dorpstraat_550_01011970_(2)

Het herenhuis als rijkswachtkazerne (bron: beeldbank Onroerend Erfgoed)

Zoals in Bertem staan in Leefdaal belangrijke werken op stapel in een samenwerkingsverband tussen de gemeente en een private partner. De meest omvangrijke gebeuren op een domein waarvan de vroegere eigenaars meestal een belangrijke rol speelden in de plaatselijke geschiedenis.

Volgens het oude kadaster ligt het terrein op het Smisblok. In de omgeving lag inderdaad vroeger een smidse. Een smid was een belangrijke man in het vroegere landbouwdorp.

Op deze grond bouwde Guillaume Maes, de pachter van Raffelberg in 1852, een herenhuis in klassieke Franse Lodewijk XVI-stijl (nu Dorpstraat 555). Hij was een van de vele pachters die rond die tijd, na gemaakt fortuin, de landbouw verlieten.

In 1860 ging het domein naar Charles Maes, die het in het volgende jaar overliet aan Ferdinand De Coster, arts uit Sint-Gillis-Brussel. Zijn schoonzoon Justin Tielemans nam het over in 1868. Hij was in Leefdaal geboren als zoon van Franz, eveneens een arts. Zoals zijn broer Louis studeerde hij af als dokter, maar oefende het beroep niet uit. Hij werd wijnhandelaar. Van 1867 tot 1895 was hij burgemeester van Leefdaal. Als liberaal stond hij tijdens de schoolstrijd 1879-1884 tegenover pastoor Silvercruys. Hij vertrok in 1898 met zijn familie naar Koekelberg.

Het domein raakte gesplitst. Op het oostelijke gedeelte bouwde Francis Tielemans een graanmolen met stoommachine, een ‘vuurmolen’ met een hoge schoorsteen. Het experiment mislukte. De schoorsteen verdween. Het molenhuis is nu de eigendom van de apothekers Frank De Moor en Els Lecluse (Dorpstraat 553). In de bijgebouwen zijn de overblijfselen van de oude graanmolen nog zichtbaar.

postkaart leefdaal 1

Het ‘huis van dokter Ectors’

Dokter Jean-Gustave Ectors kocht in 1899 het aanpalende herenhuis met het grootste deel van de tuin. Hij ook mengde zich, aanvankelijk met succes, in de dorpspolitiek. Hij verliet het dorp in 1910. Zijn dochter Gabrielle, die in Leefdaal was geboren, huwde met Paul Anciaux. Zij werden de ouders van de latere Leuvense liberale senator Etienne Anciaux.

Van 1910 tot 1919 bewoonde rustend luitenant-generaal Florentin Verheyden het herenhuis. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht zijn zoon Leon als commandant in het Belgische leger. Zijn gezin verbleef intussen bij zijn ouders in Leefdaal. Toen bekend werd dat de commandant aan de IJzer sneuvelde organiseerde men een herdenkingsdienst in de Sint-Lambertuskerk. De kerk bleek veel te klein voor de massa aanwezigen. Naast een sympathiebetuiging voor de familie bleek het om een stille demonstratie tegen de bezetter te gaan.

Leefdaal kreeg in 1911 een brigade van vijf rijkswachters die allen met hun gezin een onderkomen vonden in het oude herenhuis. Decennia lang bleven de rijkswachters goed geïntegreerd in het dorp. Na hun pensionering bleven velen van hen met hun gezin er wonen. Als gevolg van de recente politiehervorming verliet de brigade Leefdaal om deel uit te maken van de politiezone ‘Dijleland’, die voorlopig het gebouw behield. De gemeente Bertem kon het uiteindelijk verwerven.

Zo blijkt dat het vroegere domein van Guillaume Maes het toneel was van belangrijke episoden in de lokale geschiedenis: eerst als woonplaats van artsen en hoge militairen – in die tijden eerder zeldzaam in de plattelandsdorpen -, daarna als residentie van een rijkswachtbrigade die meestal voortreffelijk werk leverde. Hopelijk bewijzen het gemeenschapshuis en de jeugdlokalen, die achter het oude herenhuis zijn gepland, lange jaren goede diensten aan de dorpsgemeenschap.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De melkerij Emmerechts

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 26 januari 2011 op leefdaal.be.


De familie

De familie Emmerechts, een boerengeslacht, was afkomstig uit de streek ten westen van Mechelen. Rond 1700 vestigden zij zich in Hombeek, nu een deelgemeente van Mechelen. August (Gust) Emmerechts werd er geboren op 24 april 1868. Hij huwde op 26 oktober 1896 met Maria Huberta Desmedt uit Elewijt. Het echtpaar kreeg vijf kinderen: Marcel (meestal Cee genoemd), Alfons, Louis, Anna en Marguerite. De moeder stierf erg jong op 15 maart 1902.

Die vierendertigjarige Gust hertrouwde enkele maanden later, op 15 november 1902, in Leefdaal met zijn twintigjarige schoonzus Coleta (geboren 15 juni 1883), uit Elewijt, die bij hem in Leefdaal verbleef, waarschijnlijk om te zorgen voor de jonge kinderen van haar zuster.

Familiaal begon een ongeluksperiode voor Gust en zijn jonge vrouw. Hun zoon François, negentien dagen oud, stierf op 8 maart 1903. het volgende jaar verloor het echtpaar, op 11 april 1904, een tweeling – een jongen en een meisje – pas een dag oud. Op 6 februari 1905 stierf een nieuwe boreling onmiddellijk na de geboorte.

Het volgende kind, Frans Joris, zag het levenslicht op 8 augustus 1906. Het was het enige uit het huwelijk dat de volwassen leeftijd zou bereiken. Ten slotte verloor Gust op 27 augustus 1909 zijn tweede echtgenote, waarschijnlijk bij de geboorte van een nieuw levenloos zoontje.

Joanes Franciscus Emmerechts, vader van Gust, stierf op 4 januari 1915, bij zijn zoon in Leefdaal. Hij was al weduwnaar sinds 10 mei 1894. Gust stierf amper een paar jaar later op 27 maart 1918 in Neerijse.

Het bedrijf

melkerij-emmerechts1De tragiek van zijn gezinsleven belette August Emmerechts niet bloeiende bedrijven op te richten. Na zijn eerste huwelijk vestigde hij zich in Leefdaal. Op een terrein in de hoek gevormd door de Dorp- en de Korbeekstraat bouwde hij een fraaie woning, bijna een schoolvoorbeeld van de toenmalige burgerbouwtrant. Geglazuurde tegels verlevendigden de voorgevels met fraaie banden en beklemtoonden de ontslagbogen boven deuren en vensters. Een dubbele deur verleende toegang tot het café, want Gust wilde naast melkerijexploitant ook herbergier zijn. Het melkerijgedeelte bevond zich achteraan en strekte zich vooral uit langs de Korbeekstraat. Het was te bereiken langs een toegangsweg in de Dorpstraat links van de woning.

De melkerij produceerde uitsluitend boter die vooral in Leuven werd verkocht. De bewerking noemde men ‘boter uit de melk (room) pressen’. Gust Emmerechts kreeg de bijnaam ‘de pres’, die later overging naar de familie Vermylen. De afgeroomde melk werd met de buurtspoorweg naar de melkerij / kaasfabriek van Wezenbeek gevoerd. Het Leefdaalse bedrijf is waarschijnlijk een paar jaar na het overlijden van August stilgelegd.

De grootste verwezenlijking van August Emmerechts was de oprichting van een nieuwe melkerij in Neerijse. Langs zijn vriend, de stationschef van Vossem, kwam hij aan de weet dat er plannen bestonden voor het aanleggen van de buurtspoorweg Tervuren-Tienen en dat in Neerijse nog geen herberg, dus geen mogelijke wachtzaal, bestond bij de voorziene halte. Hij kocht een perceel grond in de onmiddellijke omgeving en bouwde er rond 1913 een huis met herberg en winkel. Het geheel leek sprekend op zijn eigendom in Leefdaal.

melkerij-emmerechts-neerijse1

Aan het station van Neerijse

August verhuisde niet onmiddellijk naar Neerijse. Hij zette zijn bedrijf in Leefdaal verder, maar overhaalde zijn broer François om ter plaatse een kolenhandel te beginnen. Zijn kinderen Marcel, Louis en Anne vertrokken naar Neerijse om het nieuwe melkerijbedrijf op te richten. Het werd een groot succes. De melkerij leverde in haar bloeiperiode kaas, yoghurt, boter en vooral melk tot in het Waalse Jumet, waar broer Louis een depot beheerde. Het stelde toen 22 werklui te werk. De zoon van Marcel, Gust zette het bedrijf verder. Hij was geen onbekende in ons dorp. Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde hij in de voetbalploeg van Leefdaal. Het bedrijf in Neerijse stopte elke activiteit in 1970.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Emiel Borgilion (1888-1914)

wwwleefdaal-0011-204x300In 2007 publiceerde Willy Brumagne Leefdaal 1914-1918. Een Brabants dorp in de Grote oorlog. Enkele jaren later verzorgde hij samen met Johan Morris een aanvulling op dit boek. Emile Borgilion, geboren in Leefdaal, stierf namelijk als soldaat tijdens de eerste oorlogsmaanden.

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 3 november 2012 op leefdaal.be.


De geboorte

Emiel Borgilion kwam ter wereld in Leefdaal op 20 november 1888. Zijn moeder Maria Elisabeth Quintens, geboren in Duisburg op 11 februari 1868, was niet getrouwd. Haar kind was dus ‘onwettig’ en kreeg haar familienaam. De geboorteaangifte gebeurde door Joseph Kumps (hijzelf schreef Cumps) uit Leefdaal, stiefvader van de jonge moeder. Haar echte vader overleed op 27 april 1876. Bij het hertrouwen van haar moeder belandde het meisje Quintens in Leefdaal. Dat zij op jonge leeftijd ongehuwd een kind ter wereld bracht was geen alleenstaand geval. Haar verhaal past volledig in de context van de harde wereld van de negentiende eeuw. De biologische vader ontsnapte meestal aan de gevolgen van zijn daden. De overheersende moraal verschilde voor mannen en vrouwen. Een ‘bastaardkind’ bleef in vele families ongewenst. Een vrouw kon moeilijk alleen zorgen voor het welzijn van haar kroost. Deze toestand leidde tot een (veel) grotere dan normale sterfte van de ‘onwettige’ kinderen. Een jonge ongehuwde moeder moest liefst zo spoedig mogelijk een partner vinden die haar kind wilde erkennen.

De erkenning

Maria Elisabeth Quintens huwde op 4 december 1884 met Josephus (‘Tefke’) Borgilion, dienstbode, die geboren was in Leefdaal op 21 augustus 1860. De oudere man erkende het jongetje Emiel als zijn zoon, die daardoor de familienaam ‘Borgilion’ kreeg. Het belangrijke leeftijdsverschil tussen bruid en bruidegom was in dergelijke gevallen niet uitzonderlijk. Het gebruikelijke huwelijkspatroon bij het gewone volk – niet bij de ‘hogere’ standen – verschilde nochtans volkomen. Meestal huwde een meisje pas op latere leeftijd, zowat zes- tot zeventwintig jaar oud. De man was zelfs dikwijls wat jonger. Op die wijze verkleinde de periode waarin de vrouw kinderen kon baren en beperkte men het aantal geboorten per gezin. Niet dus bij het echtpaar Borgilion-Quintens. Na hun huwelijk zijn nog dertien kinderen geboren: negen jongens en vier meisjes. Volgens alle getuigenissen was de armoede in hun gezin schrijnend.

De verhuis

De twintigjarige Emiel Borgilion, oudste van veertien kinderen, verliet Leefdaal in 1908 voor Vilvoorde. De reden is onbekend. Administratief was hiermede de kous af voor de gemeente Leefdaal. Emiel verdween uit haar boeken. Dat hij, arme volksjongen, in het leger belandde was bijna onvermijdelijk. Misschien als beroepsmilitair, waarschijnlijker het slachtoffer van het infame lotingsysteem, zij het als ingelote milicien, zij het als plaatsvervanger van een rijker iemand. Het resultaat was een leger van hoofdzakelijk armen met te weinig opleiding om kans te maken op enige bevordering.

Het overlijden

gesneuvelden-14-18

De gedenkplaat voor de gesneuvelden uit Leefdaal, opgeknapt in 2018. Emiel Borgilion staat er niet op vermeld.

Wellicht werd Emiel Borgilion als soldaat gekwetst bij de eerste uitval van het Belgische leger van 23 tot 26 augustus 1914 vanuit Antwerpen naar het bezette land rond Leuven. Het doel was de Duitsers te verplichten meer soldaten naar het noorden te verplaatsen en de druk op het Franse leger aan de Somme te verminderen. Emiel overleed op 3 september 1914 aan zijn verwondingen in het noodlazaret in het Godshuis van Duffel. Hij liet Victorine Vander Elst als weduwe achter. Het stoffelijke overschot werd voorlopig begraven op het militaire ereperk van de gemeente Duffel en in 1923 overgebracht naar het militaire kerkhof van Lier. Op zijn grafzerk staat zijn naam verkeerd geschreven: ‘Borillon’.

Epiloog

Maria Elisabeth Quintens overleed plots op 8 augustus 1943. Zij woonde toen met haar gezin in Vrebos op de huidige Grensstraat dicht bij de Coigesteenweg. Elf van haar kinderen leefden nog. Haar zoon Herman, die in Duitsland werkte, stierf een jaar later in Buchen (Zuid-Duitsland) tijdens een geallieerd bombardement. Haar man Jef ‘Tefke’ stierf op 16 mei 1947. De meeste van hun kinderen redden het behoorlijk in het leven.

Bronnen

Uiteraard leverde het archief van de gemeente Leefdaal, bewaard op het gemeentehuis in Bertem, een aantal inlichtingen. Vooral de mededelingen van talrijke personen bleken belangrijk. Vele vragen blijven zonder antwoord. Dat maakt dat de tekst soms wat onzeker overkomt. Aanvullende inlichtingen zijn uiteraard erg welkom. Met dank aan allen die bijdroegen of zullen bijdragen om de levensbeschrijving van een gesneuvelde uit de ‘Groote oorlog’ en de leefwereld van de bevolking beter uit de verf te doen komen.

(Willy Brumagne en Johan Morris)

Petrus Josephus De Keyser en zijn woning

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk op 25 januari 2011 op leefdaal.be.


IMG_7430Petrus Josephus (Pierre) De Keyser werd in 1857 te Duisburg geboren. Hij kreeg een opleiding als landmeter. De opmeetplannen die hij afleverde waren altijd uiterst verzorgd, pareltjes in hun soort.

De Keyser kwam uit Leefdaal terecht in 1881 als onderwijzer in de katholieke school. De liberale partij had in 1878 nationaal een grote verkiezingsoverwinning behaald. Het ogenblik leek gunstig om haar idealen inzake een lekenstaat te verwezenlijken. Een nieuwe schoolwetgeving verplichtte in 1869 alle gemeenten tenminste één school te bezitten en verbood ze toelagen te verstrekken aan vrije scholen. In de gemeentescholen mochten geen godsdienstlessen worden gegeven, tenzij buiten de lesuren en op uitdrukkelijk verzoek van de ouders, en mochten alleen onderwijzers met een diploma van een rijksnormaalschool worden benoemd. Leefdaal bezat een gemeentelijke (jongens)school, die meisjes aanvaardde.

Anderzijds waarborgde de Belgische grondwet sinds de stichting van het koninkrijk vrijheid van onderwijs. Dat betekende onder meer dat iedereen onderwijs mocht inrichtten. De Belgische bisschoppen gaven onmiddellijk na de goedkeuring van de wet van 1869 aan alle pastoors de opdracht zo nodig een katholieke lagere school op te richten. Pastoor Silvercruys te Leefdaal kweet zich onmiddellijk van zijn taak. Hij opende met de hulp van een Comiteit een nieuwe katholieke jongensschool in een huis op de Mezenstraat. De bestaande zustersschool voor meisjes bleef bestaan als vrije school, maar verloor dus alle overheidssteun.

De schoolstrijd was begonnen. Zoals in vrijwel alle Vlaamse dorpen stortte het gemeentelijk onderwijs te Leefdaal ineen. De vrije katholieke scholen bloeiden. Maar de medaille had een keerzijde. De kosten stegen torenhoog en de gelovigen, met graaf de Liedekerke aan het hoofd, bleken met de jaren minder en minder geneigd de nodige gelden op te hoesten. Wegens geldgebrek bleek de aanstelling van een goede, gediplomeerde onderwijzer voor de jongens stilaan onmogelijk.

Toen kwam De Keyser. Hij bezat geen diploma van een rijksnormaalschool, maar vroeg een minimale wedde: honderd frank per maand, minder dan zijn voorgangers, zij het ruim toch nog het dubbele van het loon van een landarbeider. De Keyser was een jong en zuinig man die tijdens de zomermaanden elke dag te voet van het ouderlijke huis in Duisburg naar Leefdaal en terug liep om huisvestingskosten uit te sparen.

Bij de nationale verkiezingen van 1884 liepen de liberalen een verpletterende nederlaag op. De nieuwe katholieke regering legde het lagere onderwijs opnieuw volledig in handen van de gemeenten, die vrije scholen mochten erkennen of beter aannemen (als gemeenteschool). Onderwijzers zonder officieel diploma mochten opnieuw worden benoemd. Het godsdienstonderwijs werd opnieuw toegelaten.

De katholieke jongensschool te Leefdaal werd opgedoekt en de leerlingen naar de gemeenteschool gestuurd. De zusterschool voor meisjes werd aangenomen. In de gemeenteschool bleef de titularis A.S. De Pauw (hoofd)onderwijzer; P. De Keyser werd hulponderwijzer.

Uit alle beschikbare inlichtingen blijft dat de Keyser een verdienstelijk onderwijzer was. Na het overlijden van De Pauw mocht hij met reden een promotie verwachten. Helaas behoorde hij tot de verkeerde dorpspolitieke partij en Jan Frans Debondt uit Mechelen werd hoofdonderwijzer. Het leidde tijdens de volgende jaren tot een bitse rivaliteit tussen de beide onderwijzers. De Keyser stierf in 1914. Hij zou de teleurgang van Debondt na de Eerste Wereldoorlog niet meer meemaken.

Petrus Josephus De Keyser was in 1892 gehuwd met de twee jaar jongere Maria Honorina De Wandeleer uit een welgestelde Wezembeekse familie. Hij beschikte op dat ogenblik over een ruim inkomen als onderwijzer en landmeter, (later?) aangevuld met commissielonen als verzekeringsagent.

Het echtpaar bouwde onmiddellijk een fraai en statig classicistisch burgerhuis naast het gemeentehuis. De voornaamheid van het gebouw botst met de reputatie van zuinigheid van de beide echtelieden. Maar dit was een belegging, geen courante uitgave.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

Een man uit Bertem sticht een middelbare school in Leefdaal

Willy Brumagne schreef dit artikel voor de Huiskrant van het Woonzorgcentrum Sint-Bernardus. Op 12 februari 2013 werd het ook gepubliceerd op leefdaal.be.


Het schooltje

Schermafbeelding-2015-09-23-om-11.09.58

‘Jan groet zijnen onderwijzer’

Philippe-Jacques Coeckelbergs uit Bertem gaf gedurende de jaren 1839-1843 voortgezet zondagonderwijs in een privé-schooltje ‘beschermd door de gemeente Leefdaal’. De man was de enige leraar. Hij onderwees Frans en ‘Vlaemsch’. Waaruit de bescherming van de gemeente bestond is onduidelijk. Noch in de gemeenterekeningen, noch in de verslagen van de gemeenteraad is enig spoor te vinden. Het gemeentearchief bevat evenmin documenten die zouden kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk schooltje. Misschien bestond het gewoon in het kader van het zondagse volwassenenonderwijs. Houden wij het erop dat de lessen wellicht gegeven zijn in het gemeentelijke schoollokaal, dat zich samen met het gemeentehuis, ‘la maison communale’, bevond in een herberg bij de kerk.

Het bleef allemaal waarschijnlijk erg kleinschalig en liet weinig sporen na tenzij in een familiearchief. Maar er kwam een verrassende wending. De wet van 30 maart 1870 tot vermindering van de kiescijns voorzag een daling voor hen die sinds 1830 tenminste drie jaar middelbaar onderwijs hadden gevolgd in een openbare of privé-instelling. Men was in het toenmalige België alleen kiesgerechtigd indien men een bepaalde som aan cijns, een belasting betaalde. Een vermindering van de kiescijns betekende dus een voordeel bij de inschrijving op de kiezerslijsten.

Om de lijsten te herzien diende de provinciale bestendige deputatie de instellingen aan te duiden die een attest konden afleveren van middelbaar onderwijs. De ‘school van Coeckelbergs’ bleek te voldoen aan de voorwaarden. Om daar onderwijs te volgen was het inderdaad noodzakelijk lager onderwijs te hebben doorlopen. Er werd vier jaar les gegeven of meer dan de vereiste drie jaar.

De familie Coeckelbergs

De familie Coeckelbergs exploiteerde de watermolen op de Veronewijk permanent sinds 1716. Met de bijhorende middelgrote hoeve was het ongetwijfeld in die tijd een belangrijk bedrijf. De familie was welgesteld. Zij bouwde haar fortuin uit tijdens de Franse periode toen de landprijzen ineenstuikten door het massale verkopen van ‘zwart goed’, onteigende kerkelijke goederen. Bovendien kon zij rekenen op een paar vrij belangrijke erfenissen. Op basis van dit fortuin kon de jonge Philippe-Jacques een schitterende toekomst opbouwen. Hij was geboren in Bertem op 9 augustus 1813 en werd kandidaat in letteren en wijsbegeerte aan de Leuvense universiteit, een niet geringe prestatie voor een burgerzoon.

Zelf bouwde hij een mooie loopbaan uit. Hij werd gemeentesecretaris van Bertem en gaf les in de scholen voor volwassenen van Bertem en Leefdaal. En zoals vermeld gaf hij tijdens de jaren 1839-1843 voortgezet onderwijs in Leefdaal. Op 30 september 1843 werd hij leraar van het zesde leerjaar en op 26 september 1850 van het vijfde in het gemeentelijke college van Leuven.

Hij huwde in Leuven op 20 mei 1858 met Maria Staes, lid van een bekende Leuvense familie. Hun archief bleef bewaard. Philippe-Jacques nam ontslag als leraar in 1868 en overleed in Leuven op 1 april 1889.

(Willy Brumagne, 1932-2013)

De verdwenen hoeve ‘Olenaed’ in Bertem

krant

De werken worden aangevat, langs de net heropende steenweg. Rechts wordt ook het ‘sociaal huis’ opgetrokken. (foto genomen op 10 december 2011)

Op de hoek van de Tervuursesteenweg en de A.E. Verbiststraat plant een private groep ondernemingen de bouw van een belangrijk appartementsgebouw. Het is een resultaat van een publiek-privatesamenwerking (PPS) tussen de gemeente en de bouwondernemingen. De werken gebeuren op een grond die voorlopig nog gemeentelijke eigendom is. Later zal het geheel worden overgedragen aan de private partner. Deze tekst wil de geschiedenis van de grond in herinnering brengen. Hierop stond vanaf ongeveer 1830 een middelgrote hoeve, waarvan de bewoners een belangrijke rol speelden in de lokale politiek.

De bouwheer was Jan Baptist Neefs. Zijn doel was de exploitatie van een herberg langs de nieuwe weg Tervuren – Leuven, die aangelegd werd in 1826-1828. Deze baan moest worden betaald met tolheffingen op de gebruikers. Wellicht hoopte Neefs de toldienst te kunnen verzekeren of als relais voor postkoetsen te dienen. De gebouwen waren sober van opvatting. Het belette niet dat het hoofdgebouw evenwichtig en harmonieus was. Het verenigde de kenmerken van de traditionele stijl van onze gewesten met elementen van het Franse classicisme. Bovendien was het vrijwel volledig opgebouwd in baksteen wat eerder uitzonderlijk was in die tijd.

Het interieur kende aanvankelijk drie delen: de herberg met café, een grote zaal en het woongedeelte. De functie van de pronkkamer wisselde wel eens: logement waar men de gasten huisvestte, later gelagzaal en nog later pronksalon. De zaal diende ongetwijfeld voor allerlei bijeenkomsten, dansgelegenheden uiteraard, maar ook openbare verkopen en dergelijke. Het woongedeelte, huiskamer en wasplaats, was vrij klein, typisch voor de tijd van toen, die eigenlijk nog niet zolang tot het verleden behoort. In de loop van de jaren werd het interieur sterk verbouwd.

bbcb6590-2ea9-4c82-a5b8-9ffe2b2f249a

Naast handelaars en dienstverleners waren de eigenaars ook landbouwers. De bedrijfsgebouwen werden geleidelijk uitgebreid. In de eindfase rond 1900 ontstond een gesloten vierkanthoeve. De vele activiteiten van de bewoners – herbergiers, soms jeneverstokers, winkeliers misschien – vormden een beletsel om het landbouwbedrijf meer dan middelgroot uit te bouwen. Zij hebben nooit meer dan vijf hectare bewerkt. Het bedrijf van de familie Neefs en haar opvolgers was efficiënt georganiseerd. Het stond open voor de nieuwere methodes die opgeld maakten in de negentiende eeuw. Op het erf werkte gedurende een zekere tijd een rosmolen.

domien-olenaed-louise-vrebos

Het echtpaar Olenaed-Vrebos

Het geheel kwam door erfopvolging in het bezit van Domien (Miene) Olenaed, die dertig jaar lang burgemeester van Bertem was. Hij stierf kinderloos in 1985. De erfenis ging gedeeltelijk naar de (vele) neven en nichten van zijn vooroverleden echtgenote Louise (Wis) Vrebos. In overeenstemming met de wens van de oud-burgemeester werd de hoeve met de bijgebouwen en de omliggende weiden overgelaten aan de gemeente Bertem. Zij liet de oude wat versleten constructies afbreken. Een deel van de grond hielp bij de oprichting van een nieuw gebouw voor de gemeentelijke basisschool. De rest bleef voorlopig een wat verwaarloosde parkeerplaats voor auto’s.

Deze bouwgeschiedenis is erg beknopt. Er is sprake van een middelgrote boerderij, die aanvankelijk gekenmerkt was door de aparte opstelling van een langschuur naast het hoofdgebouw. Zij groeide later uit tot een heuse vierkantshoeve. Het complex vertelde heel wat over de woon- en werkomstandigheden en de dagelijkse beslommeringen van een aantal personen en gezinnen die ooit een belangrijke rol speelden in Bertem.

(Willy Brumagne, 1932-2013 – Erfgoedkamer)

hoeve.jpg

Beknopte bibliografie

H. Vannoppen (1978), De geschiedenis van Bertem. De parel van de Voervallei, Bertem: uitgave Jos Erven.

W. Brumagne (1987), ‘Belangwekkende 19de-eeuwse herberg en boerderij te Bertem’, Meer Schoonheid, 1987/1, p. 13-19.

Burgemeester De Bontridder gevierd in 1893

In Het Nieuws van den Dag van 27 augustus 1893 vonden we een verslag van de festiviteiten ter ere van Jan-Frans De Bontridder, die toen al vijftig jaar lang burgemeester van Bertem was. Hij bekleedde die functie namelijk vanaf 16 januari 1843. Op 31 december 1895 eindigde uiteindelijk zijn burgemeesterschap.

Berthem. – Het concert gegeven donderdag avond, door de fanfaarmaatschappij n. 2 van Leefdael, aan M. De Bontridder, burgemeester-jubilaris, is boven alle verwachtingen gelukt. Menigeen vroeg zich af hoe het mogelijk was zulke schoone stukken uit te voeren door buitenjongens, die gansch de week moeten zwoegen en arbeiden. De fanfaarmaatschappij n. 2 verdient hier dan vollen lof onzer inwoners; zij heeft weten het nauw verband, dat tusschen Leefdael en Berthem bestaat, meer en meer te versterken.

De leuze komt hier goed te pas: Eendracht maakt macht.

Het avondfeest, begonnen om 6 3/4 ure, eindigde om 8 ure met de Brabançonne, en een drievoudig hourah! Leve de burgemeester van Berthem!!!

– De verlichting op 13 oogst, alhier, was prachtig. Het klooster de[r] Zusters van Liefde, het huis van den heer Bestierder overtroffen alle gedacht.

De pastorij is ook niet ten achteren gebleven. Het dorp, de Tervuersche steenweg, de Oude Baan, wisten zeer wel het hunne bij te dragen. Zij hadden het immers reeds laten zien van in den dag. Het vuurwerk, afgestoken om 9 ure juist, is het schoonste geweest dat men tot heden hier had gezien.

– Men zegt dat de muziekmaatschappijen, die geen deel namen aan den stoet van 13 oogst l.l., op hunne beurt een concert zullen komen geven aan M. De Bontridder.

De oprichting van de Chiro in Bertem

chiro.jpg

Zeventig jaar geleden werd de Bertemse Chiro-afdeling opgericht. Een van de eerste leden was Cecilia Francine Putseys (Bertem, 1926). Ria Verjauw, haar oudste dochter, tekende in oktober 2015 haar herinneringen aan de jeugdbeweging op. Wij publiceren deze maar al te graag, aangevuld met enkele eindnoten:

Ik was 18 jaar in 1944 en was lid van de BJB in Bertem, de Boerinnen Jeugd Bond (in 1965 werd dit KLJ, Katholieke Landelijke Jeugd). Martha Verboomen was toen leidster van de BJB. Maar toen ze 21 jaar was, ging ze trouwen. Hierdoor moest een nieuwe leidster gezocht worden. De toenmalige pastoor Van Gestel [1] vroeg mij om tot bij hem te komen. Hij vroeg me om leidster te worden bij de BJB. Een voorwaarde om leidster te worden was dat de vader bij de Boerenbond moest aangesloten zijn. Hierdoor kwam alleen ik als mogelijke kandidaat in aanmerking.

Elke maand moesten wij met de groep meisjes naar het lof gaan in de kerk en daar zingen. Er werd veel plezier gemaakt onder de meisjes, ook tijdens het lof.

De BJB bestond alleen uit meisjes. Voor de jongens was er het Davidsfonds. Tijdens de vakanties was Louis Putseys (mijn broer die voor priester studeerde) één van de leiders en Jules Ronsmans van Sint-Verona ook. Een van de activiteiten van het Davidsfonds toen was toneel spelen. Met houten bakken werd een podium gemaakt, op de bakken lagen houten schragen. Dat zorgde soms voor grappige toestanden als er schraag niet goed vast lag.

Na de oorlog van 40-45 kwam de Chiro fel op en werd heel populair. Alle meisjes van de Bertemse BJB sloten zich aan bij de Chiro. Dat was in 1946. Onderpastoor Claes (afkomstig van Mol) [2] was de oprichter van de Chiro in Bertem. Hij zette zich in voor de Bertemse jeugd.

In 1946 werd ik vaandelleidster bij de Chiro. Ik had de leiding over een vaandel, zo werd een groep genoemd. Dit heb ik twee jaar gedaan tot ik een lief tegenkwam, mijn toekomstige echtgenoot Jean Verjauw. Toen had ik geen zin meer om mij met de Chiro nog bezig te houden.

Marieke (de nicht van Denise Mees) die woonde op de Egenhovenstraat in het oud kostershuis heeft ook een rol gespeeld bij de oprichting van de Chiro in Bertem.

Tijdens de oorlog had Marieke samen met haar broer en zus in een concentratiekamp in Duitsland gezeten. Zij behoorden tot de ‘Witten’ en werden verraden door de ‘Zwarten’ van de Oude Baan, waarna ze werden opgepakt door de Duitsers en werden weggevoerd. De oudste zus van Marieke heeft in het concentratiekamp een belofte gedaan. Als ze levend zou terugkeren, dan zou ze in het klooster intreden. Dat is ook gebeurd. Marieke, haar broer en zus hebben het concentratiekamp overleefd en zijn op het einde van de oorlog bevrijd en teruggekeerd.

Onderpastoor Claes heeft ook in het concentratiekamp gezeten. [3] Ook hij is bevrijd en terug gekomen op het einde van de oorlog. Hij was ook ‘ne Witte’, er werd gezegd dat hij berichten smokkelde naar Brussel. Ook hij werd verraden en opgepakt door de Duitsers.

Na de oorlog vroeg onderpastoor Claes aan Marieke om leidster te worden bij de Chiro, ze was akkoord.

In 1946 waren er nog geen Chiro-uniformen. Ik maakte zelf mijn uniform: een zwarte rok, een witte bloes en een gele das. De mutsen werden gemaakt door Julia Laurent (volksnaam: Boem). Ze woonde in de Dorpstraat, op de plaats waar de Paardenstraat op uitkomt. Daar stond een boerderij. Maar die boerderij werd gebombardeerd tijdens de oorlog en was totaal vernield.

In de nasleep van de oorlog was er armoede onder de mensen en dus geen geld om op kamp te gaan met de Chiro. Maar we amuseerden ons toch, vooral door kwajongensstreken uit te halen, zoals ‘belletjetrek’.

We hadden ook wachtwoorden, bijvoorbeeld: hoger – op / klein – dapper.

De onderpastoor was veel aanwezig tijdens de activiteiten, ook om meisjes terecht te wijzen als ze iets mispeuterd hadden. Ook gingen we dikwijls in het bos spelen.

006-1965-chiromeisjes-bertem

Bertemse Chiromeisjes voor het Patronaat, een foto uit 1965 (foto Jef Vanderwegen)

Ons eerste Chirolokaal was in de meisjesschool. [4] Dit was alleen voor de meisjes. De jongens hadden hun lokaal in het Patronaat. [5] Het Patronaat was toen kleiner dan nu, het was maar de helft van het gebouw. Het gebouw was van de kerkfabriek. Later werd een stuk bijgebouwd tot de huidige grootte.

Bij de Chiro mochten ook kleintjes aansluiten vanaf zes jaar. Dat was anders als bij de BJB.

In Korbeek-Dijle werd ook een Chiro gesticht in die tijd. We hadden contact met die groep en verzusterden. Soms werd er gefietst naar het Zoet Water. Ik had een fiets, die kwam van Essene tegen Aalst. Die fiets had de ganse oorlog onder het stro gestoken, want de Duitsers sloegen alle fietsen aan. Mijn broer Louis was zeven jaar onderpastoor in Essene en schonk die fiets aan mij, zijn jongste zus. [6]

Als we naar het Zoet Water fietsten met de Chiro dan maakten we afspraken, want niet iedereen had een fiets. Wie geen fiets had mocht eerder vertrekken te voet. Halfweg hielden zij halt en de fietsers gaven dan hun fiets aan de meisjes te voet. Zo losten we mekaar af.

De grond voor het Chirokapelletje op de hoek van de Groenendaal en de Dorpstraat werd geschonken door de familie Van Hamme. De Burchtgravin Maria is de patrones van Chiro. Zij werd in het kapelletje gezet. Het was de plaats van gebed en de opening van de activiteiten elke zondag.

Ik denk dat het kapelletje 65 jaar geleden gebouwd werd. Toen de Witte Wijk er kwam moest het kapelletje afgebroken worden. [7] De gronden van de familie Van Hamme werden verkaveld. Het kapelletje had er moeten blijven staan, vind ik.

chiro.jpg

Noten
[1] Jozef Maria Willem Van Gestel (Turnhout, 1878 – Wijnegem, 1956) was pastoor van Bertem van 1928 tot 1946.
[2] Alfons August Claes was onderpastoor in Bertem van 1938 tot 1948.
[3] Onderpastoor Claes was van september 1939 tot mei 1940 priester-brancardier in het Belgisch leger. Van 6 april 1944 tot mei 1945 verbleef hij als politiek gevangene in de Duitse concentratiekampen van Breendonk, Buchenwald en Dachau.
[4] De ‘meisjesschool’ was de vrije school van de Zusters van Liefde in de Egenhovenstraat, die nu ‘De Waaier’ heet.
[5] Parochiezaal ‘Ons Huis’ in de Vossenstraat.
[6] Louis Putseys (Bertem, 1917 – Kalfort, 1987) was tot 1951 onderpastoor te Essene, tot hij in Puurs werd aangesteld.
[7] In de tweede helft van de jaren zestig werd de wijk ‘Varenberg’ (de Witte Wijk) door de N.V. Expansie gebouwd.